Exoterische en esoterische 'exegese'

 

J. Kruis

 

 

 

1.  Titel

 

Als onderwerp dat zowel mijn waardering voor het werk van De Graaff onderstreept en dat tegelijk een mogelijkheid biedt om met hem mee te denken, koos ik "Exoterische en esoterische 'exegese'".

De woorden exoterisch en esoterisch kunnen in Jezus de Verborgene van De Graaff zeker als sleutelwoorden worden aangeduid. Op talrijke plaatsen hanteert hij ze om een voor hem essentieel onderscheid aan te geven. Beide begrippen staan bij De Graaff niet tegenover elkaar. Ze sluiten elkaar ook niet uit. Veeleer zijn ze als complementaire begrippen te zien, die ieder een andere eigenschap van eenzelfde tekst aanduiden. Beide eigenschappen, De Graaff noemt ze 'het exoterische' en het 'esoterische', zijn met de bijbeltekst als basis onlosmakelijk verbonden.

 

Aarzeling kan er bestaan over de volgorde exoterisch - esoterisch in de titel. In het algemeen kan exoterisch worden opgevat als de uiterlijke vorm van een (bijbel)tekst, terwijl esoterisch wijst op de in die uiterlijke vorm verhulde kern. Om het verstaan van die kern gaat het. Als men al zou kunnen spreken van een onderscheid in belangrijkheid van het exoterische en esoterische aspect van een tekst, dan kan worden opgemerkt dat voor De Graaff het esoterische meer 'gewicht' heeft dan het exoterische. Vanuit dat verschil in gewicht zou het esoterische als eerste, het exoterische als tweede genoemd moeten worden. Echter, het esoterische bereikt de hoorder of lezer van een tekst alleen via het exoterische. In de religieuze verwerking van de aangedragen boodschap is het exoterische het eerst kenbare. Het esoterische bloeit als een bloem uit zijn knop daaruit op. In de interactie tussen tekst en lezer of hoorder is het exoterische primair, hoewel secundair in gewicht, en het esoterische, hoewel primair in gewicht is daar secundair.

Vanuit dit gegeven, wat ik een religieus-fenomenologisch empirisch gegeven zou willen noemen, verdient het aanbeveling om het exoterische vooraf te laten gaan aan esoterische. De volgorde in de titel miskent derhalve noch de eigen aard van elk der beide aspecten, noch hun verschil in gewicht. Zij toont slechts aan dat de auteur van dit artikel zijn uitgangspunt kiest in het exoterische.

Het woord 'exegese' staat tussen aanhalingstekens. De reden daarvoor is het feit dat bij dit woord doorgaans gedacht wordt aan de verklaring van een (bijbel)tekst. De Graaff echter kent aan de begrippen exoterisch en esoterisch een veel groter werkingsgebied toe. Niet alleen teksten hebben een exoterische vorm en een esoterische inhoud, ook op de geschiedenis zelf zijn de begrippen van toepassing.

 

 

 

2.  Opzet

 

Deze bijdrage wil niet in de laatste plaats proberen mee te denken met wat De Graaff in zijn Jezus de Verborgene naar voren heeft gebracht, en nog wel op een mijns inziens cruciaal onderdeel. Om dat te kunnen doen is het nodig om eerst aan te geven wat De Graaff onder exoterisch verstaat.

 

 

 

3.  Exoterisch

 

Etymologie

Het woord exoterisch is afgeleid van de comperativus van het Griekse woord εξω, buiten. In 2 Makkabeeën is een brief opgenomen van Joden in Jeruzalem, die hun broeders in Egypte meedelen wat Antonius, hun vervolger, is overkomen in de tempel van de godin Nanea. De priesters lokten hem naar binnen en daar doodden zij hem en zijn metgezellen. Hun hoofden gooiden zij naar de εξω, degenen die buiten waren. Bij Lukas komt het woord in dezelfde betekenis in Lukas 8:20, waar de familie van Jezus 'buiten' stond. Daarnaast betekent het woord ook meer figuurlijk de 'buitenstaander' of 'onkundige'.

In de Proloog op Ecclesiasticus zegt Jezus Sirach, dat zij die 'buiten zijn', de oι εκτoς ook verstandig kunnen worden door wat hij schrijft. Hij bedoelt daar diegenen mee, die niet behoren tot de groep van Schriftgeleerden. Daarom zijn zij 'buitenstaanders'.

Zij die tot een andere geloofsgemeenschap behoren zijn ook oι εξω. In het Nieuwe Testament komt het meermalen in deze betekenis voor, onder andere bij Markus, die vertelt dat Jezus zei dat de 'geheimenissen van het Koninkrijk' tot hen die 'buiten staan' in gelijkenissen komen (Markus 4:11) en bij Paulus, die in 1 Korinthe 5:12 spreekt van de τoυς εξω, degenen die niet tot de christelijke gemeenschap behoren.

In de laatstgenoemde voorbeelden is het woord betrokken op mensen. Daarnaast is er ook sprake van een 'buitenste duisternis', een τo σκoτoς τo εξωτερov (Mattheüs 22:13, 25:30).

 

Exoterisch als kwaliteit

De Graaff hanteert het woord exoterisch onder meer om een bepaalde eigenschap van de evangeliën te karakteriseren. Daarnaast gebruikt hij ook andere woorden, namelijk 'camouflage' en 'verhulling'. Typerend is deze uitspraak:

 

 

"De camouflage is, dat het evangelie meer Grieks dan Joods schijnt, dat Jezus meer verwant zou zijn aan Dionysus dan aan de Joodse Messias. Dit is echter exoterische camouflage". 1:30

 

Hij zegt hiermee dat het evangelie iets schijnt te zijn wat het in werkelijkheid niet is. Het is niet meer Grieks dan Joods, maar het schijnt dat wel te zijn. En die schijn is exoterische camouflage. Ergens anders zegt hij in verband met de 'verhulling' van het evangelie, ook wel aangegeven met 'versluiering', dat het hele Nieuwe Testament een 'exoterische vorm' heeft. "In de exoterische vorm wordt de boodschap naar de gooiim overgebracht." 1:44, 2:197 En de 'exoterische verschijning' van de evangeliën 1:110 is 'exoterische camouflage'. 1:333

Bij zijn bespreking van Johannes 20:24 merkt hij op, dat een esoterisch gegeven met diepe zin aanwezig is, "dat op exoterische wijze gecamoufleerd is", 1:153 "exoterisch vanwege de camouflage. 2:489

Dat De Graaff met exoterisch de uiterlijke vorm van de evangeliën kan bedoelen blijkt ook uit deze opmerkingen:

 

 

"Matthaeus vertelt op andere wijze dezelfde geschiedenis als Johannes. Het exoterische verhaal verschilt, maar het esoterische wezen is hetzelfde." 2:425

 

 

 

"Waarom verschillen de evangeliën op zovele plaatsen in het vermelden van bepaalde gebeurtenissen? Het antwoord kan eenvoudig zijn. De esoterische inhoud van de evangeliën is gelijk. Zij verkondigen allen het Evangelie. De exoterische beschrijving verschilt. In de evangeliën wordt een geheimenis geopenbaard, dat op exoterische wijze tot de volkeren komt."

 

 

Het is duidelijk wat De Graaff probeert te zeggen. Wat de kern, de werkelijke boodschap van de evangeliën is, wordt niet bij een eerste oogopslag duidelijk. De evangeliën hebben een exoterische vorm, waarin die werkelijke boodschap gecamoufleerd, verborgen is. Zo, in exoterische vorm, komen de heidense volken met de Openbaring van God in aanraking.

 

Exoterisch gedrag

De Graaff gebruikt het woord exoterisch veel genuanceerder dan tot nog toe werd aangegeven. Paulus spreekt in 2 Korinthe 15:16 van een 'kennen naar het vlees' en De Graaff merkt daarbij op: "'Naar het vlees' drukt de wijze van kennen uit. Dat wil dus zeggen: kennen op vleselijke wijze. Het is, anders uitgedrukt, kennen op exoterische wijze". 1:66

Daden kunnen eveneens exoterisch zijn. In Mattheüs 27:2 staat dat Jezus werd overgegeven aan de landvoogd Pilatus.

 

 

"Het is een exoterische zaak, maar ook het exoterische is werkelijk." 2:457

 

Tijdens een maaltijd duidde Jezus Judas aan als degene, die hem verraden zou en Hij dat Judas met haast moest gaan doen wat hij van plan was. Toen 'voer de satan in hem' (Judas), zegt de evangelist. Volgens De Graaff was er bij Judas een 'exoterisch misverstaan' van Jezus. 1:417 De overige discipelen meenden dat Judas nog inkopen moest gaan doen of, als beheerder van de gemeenschappelijke kas, iets aan de armen moest gaan geven. Die mening van de discipelen noemt De Graaff een 'exoterische mening'. 1:417 Het opschrift boven het kruis van Jezus: 'De koning der Joden' was "exoterisch bedoeld als een Romeinse hoon voor Israël". 2:486

Na de opstanding van Jezus zag Maria dat de steen voor het graf weg was. In de veronderstelling dat iemand het lichaam van Jezus had weggehaald haastte zij zich naar Petrus en Johannes. Die snelden naar het graf. Johannes liep vlugger dan Petrus.

 

 

"Exoterisch stelt men: de jongere leerling loopt sneller dan de oudere Petrus. [...] Zo kan men nog vele exoterische verklaringen geven." 1:500

 

In het 'exoterische Jeruzalem' werd het bericht verspreid dat Jezus door zijn leerlingen uit het graf was gestolen. 2:513

 

 

Exoterische losmaking

Van essentieel belang voor De Graaff is de relatie tussen Jezus en zijn Joodse volk. Bij de weergave van de gebeurtenissen in Johannes 9, de genezing van een blinde, zeiden de geestelijke leiders dat zij wisten dat Jezus een zondaar was. Door hem zo te noemen hebben zij Jezus "uiterlijk exoterisch losgemaakt van Zijn Volk". 1:335 Met betrekking tot het lijden van Jezus zegt hij:

 

 

"Het lijden is het uiterlijk afgestoten worden van Jezus. [...] Het lijden van Jezus is juist het ondergaan van de scheiding. [...] Deze exoterische afscheiding van Zijn Volk leidt tot de uitlevering aan de Romeinen. [...] Deze exoterische losmaking van Israël is een harde zaak." 2:276

 

Belangrijk zijn ook de woorden:

 

 

"Hij, de Koning van het Volk van Israël moet uitgeleverd worden aan de grootste vijand van Israël. En het is waar. Het gaat hier slechts (cursivering JK) om een exoterisch gebeuren. ... maar het exoterische heeft ook zijn werkelijkheid. Bij dit exoterische behoort ook de dood en het sterven. En er behoort ook bij het uiterlijk duizenden jaren van Zijn Volk gescheiden te zijn. Het betekent eeuwenlang de Christus van de Romeinen te lijken en niet meer de Messias van Israël. [...] Dit exoterische maakt Jezus bedroefd en verontrust. Het exoterische is de werkelijkheid van de krijgslist. Hij moet het lokaas zijn waarin Rome zal bijten, Daarom moet Jezus geheel exoterisch van Zijn Volk losgemaakt worden, ook van Zijn leerlingen." 2:438v

 

 

Samenvatting

Het exoterische bij De Graaff is onder meer de uiterlijke vorm van de nieuwtestamentische geschriften. Die uiterlijke vorm is camouflage, die behoort bij een 'krijgslist'.

Niet alleen de geschriften zijn exoterisch, ook de daden van Jezus, van zijn leerlingen en van het volk kunnen exoterisch zijn. Dat houdt in dat zij allen op de een of andere manier de camouflage bewust of onbewust gehanteerd hebben. De heidenen, degenen, die 'buiten staan', komen door middel van deze exoterische vorm met de kern van het evangelie in aanraking.

 

Opmerkingen

Het exoterische is weliswaar schijn, maar dan toch een schijn met een (eigen) werkelijkheid. Jezus heeft niet 'in schijn' geleden. Zijn lijden was realiteit.

Bij De Graaff staan schijn en werkelijkheid niet tegenover elkaar. Hij kent twee werkelijkheden, waarbij, als ik goed gezien, de ene werkelijkheid, die van de uiterlijke vorm of 'de schijn' - het exoterische dus - een uit 'tactische overwegingen' onmisbaar complement is van de andere werkelijkheid, te weten het esoterische.

Desondanks kan men niet spreken van 'complementaire werkelijkheden', omdat dat een gelijkwaardige wederkerigheid zou inhouden. De exoterische werkelijkheid is een complement van de esoterische. Maar het omgekeerde, dat het esoterische een complement van het exoterische zou zijn, geldt niet.

Het zou mijns inziens dan ook onjuist zijn om de filosofische terminologie van een 'schijn-werkelijkheid' of 'vorm-inhoud' problematiek op het denken van De Graaff toe te passen. Dat zou een ongeoorloofde simplificatie zijn, die een mistekening tot gevolg zou hebben.

De exoterische werkelijkheid camoufleert, omsluiert of verhult een andere werkelijkheid, het esoterische.

 

 

 

4.  Esoterisch

 

Etymologie

Evenals het woord exoterisch is ook esoterisch een grieks leenwoord. De comperativus van εσω in het Grieks is εσωτεωoς, wat het binnenste kan betekenen.

εσω geeft aan dat iets of iemand 'binnen' is. Petrus bijvoorbeeld kwam bij zijn volgen van de gearresteerde Jezus tot 'binnen' de voorhof (Mattheüs 26:58) en terwijl de deuren gesloten waren stond Jezus onverwacht 'binnen', dat is temidden van zijn leerlingen (Johannes 20:26).

Het woord heeft een andere nuance als het gebruikt wordt om aan te geven wie tot een bepaalde kring behoren. Dan komt het in de richting van de 'intimi'. Paulus spreekt in 1 Korinthe 5:12 van degenen die 'binnen uw kring' zijn, dat zijn zij die tot de christelijke gemeente behoren.

Nog een andere nuance is aanwezig als Paulus zegt dat de 'uiterlijke mens' vervalt, maar dat o εσov, de innerlijke, van dag tot dag vernieuwd wordt (2 Korinthe 4:16, vergelijk Efeze 3:16).

 

εσω heeft een nevenvorm εσωθηv die meer een tegenstelling aanduidt tussen wat 'binnen' en wat 'buiten' is. Wat van binnen naar buiten komt is meermalen anders dan wat men met het oog op de buitenkant zou verwachten. Jezus noemde de valse profeten in hun schapevachten, die 'van binnen' roofgierige wolven zijn. Wat van binnen aanwezig is kan niet verborgen blijven, het komt openbaar.

De comperativus εσωτεωoς komt slechts weinig voor in het Nieuwe Testament en heeft dan locale betekenis (Handelingen 16:24 en Hebreën 6:19).

 

De range van nuances strekt zich uit van het louter locale via de sociale en anthropologische betekenis van de 'inwendige mens' tot en met de religieus geladen term van het behoren tot de gemeente, de 'heiligen in Christus Jezus'.

Bij de overname van het woord esoteros is alleen het aspect van het 'ingewijd-zijn' belangrijk gebleven. Het wordt betrokken op mensen die kennis hebben van (religieuze) geheimen, waarin zij zijn ingewijd. Ook kan het die geheimen kwalificeren. Een esoterische gebeurtenis is alleen voor de 'esoterischen', de ingewijden, kenbaar.

Er bestaat daarom in ons spraakgebruik, anders dan in het (koinè) Grieks, een directe samenhang tussen het woord esoterisch en de kennis van de esoterische geheimen, die aan de inwijding te danken is.

 

Gnosis

In het grieks-hellenistisch denken is het kennen van de waarheid essentieel. Dat kennen komt niet alleen tot stand door middel van de zintuigen als het gezicht of het gehoor, maar ook de geest is er actief bij betrokken. Het is een kennen, dat voortkomt uit de ervaring van de totale mens.

Er zijn verschillende woorden die 'kennen' betekenen, maar alleen de gnosis geeft zekerheid dat de waarheid gezien is. De gnosis dringt door tot in het hoogste wat een mens kan bereiken, want daardoor is de kennende bij de godheid en heeft hij deel aan het goddelijke.

 

Dit Hellenistische denken is één van de bronnen van de religieuze stromingen, die men met de term 'Gnosis' aanduidt. Andere bronnen zijn de mysterie-religies, die door de inwijding in verborgenheden tot het heil brengen, en de magie, die door het 'kennen' bovennatuurlijke krachten verschaft.

De Gnosis is het kennen van God. Door te kennen bereikt men Hem ook. Dit kennen is een charisma van God. Hij is voor de mens onbereikbaar, maar Hij openbaart zich en 'verlicht' de mens. Het τελoς, doel en hoogtepunt van het kennen tegelijk, is het 'aanschouwen' van God. Om dat te bereiken moet men inzicht hebben in de tragische geschiedenis van de 'ziel'. Zij is afkomstig uit de 'lichtwereld', maar daaruit gevallen en verstrikt geraakt in de duisternis van de materie. Wie deze verlorenheid van de ziel herkent en leert dat hij afkomstig is uit de ζωη en de φως zal naar zijn oorsprong, naar God, willen terugkeren. In de gnostiek verstaan de esoterischen dat geheim omdat zij daarin zijn ingewijd. Hun inwijding brengt hen tot een afwending van de wereld en geeft hen deel aan de goddelijke natuur en verschaft hen onsterfelijkheid.

 

Het esoterische gecamoufleerd

Om het esoterische bij De Graaff goed te zien is het van belang om zijn 'geschiedenis-concept' in het oog te houden. In die geschiedenis speelt Israël als Volk van God de hoofdrol. "Israël blijft het middelpunt van de verlossing der wereld", zegt De Graaff. 1:32 Maar die verlossing kan niet tot stand komen zonder list. Om de volkeren te verlossen moet Israël een aanval doen op Rome en overwinnen.

 

Met Rome bedoelt De Graaff meer dan Rome alleen. Achter Rome ziet hij Esau, de tweelingbroer van Jacob.

 

 

"Dit betekent, dat het Volk van Israël en het Romeinse volk tweelingbroeders zijn. Nog verder doorgetrokken betekent dit, dat het Jodendom en de Romeinse Christelijke Kerk, die de voortzetting is van het Romeinse Rijk, eveneens tweelingbroeders zijn." 1:16

 

Zowel Esau als Jacob willen het heil aan de wereld brengen.

 

 

"Esau-Rome voelt zich ook de heiland der wereld. Een titel van de keizer wordt σωτηρ, de heiland, de redder." 1:18

 

Onder het oppergezag van Rome moesten alle volken in vrede en harmonie leven. Die samenleving van de volkeren is de 'Oecumene'. Israël werd door Rome gedwongen om tot die Oecumene toe te treden, maar het kon dat niet doen. Want de volkeren zullen niet gezegend worden via Esau-Rome, maar slechts dan

 

 

"als zij erkennen dat het Heil uit en door Israël geschonken wordt". 1:20

 

Jacob was tegenover Esau, Israël tegenover Rome de zwakkere. Met militaire macht kon het Rome niet overwinnen. Maar (ook) op andere manier heeft het Rome aangevallen, en wel door de prediking van het evangelie.

 

 

"Door middel van het Christendom overwint Israël Rome. Dit was echter nooit gelukt als het Christendom door de Romeinen als een Joodse zaak herkend was. Daarom heeft Israël voorgewend niet alleen niets met het Christendom te maken te hebben, maar het heeft de schijn aangenomen om vijand van het Christendom te zijn. Dit ging zelfs zover, dat Israël de historische feiten verdraaide, alsof het zelf Jezus aan het kruis had geslagen, terwijl historisch duidelijk is dat niet de Joden maar de Romeinen Jezus gekruisigd hebben. De krijgslist tegen Rome kon echter alleen gelukken als alle verband tussen het wapen (het Christendom) en de hanteerders (de Joden) stelselmatig ontkend werd. Deze ontkenning geschiedde in de zogenaamde Joodse verwerping en in de vijandschap tegen het Christendom." 1:22

 

Waar het evangelie spreekt van vijandschap tussen Jezus en zijn volksgenoten is er een exoterische camouflage die behoort bij de krijgslist tegen Rome. Daardoor hebben de evangeliën een exoterische 'buitenkant', waarin kenbare gebeurtenissen beschreven worden. Zij zijn echter niet de 'waarheid' die gekend moet worden. Want tegelijk hebben de evangeliën een esoterische 'binnenkant' die de kern vormt. Die kern bevat de boodschap dat Jezus en Israël nooit van elkaar te scheiden zijn en dat de overwinning op Rome voor Israël plaatsvindt door middel van een krijgslist, die Jezus tot een exoterische gezien 'anti-Joods' lokaas maakte voor de Romeinen.

 

 

"Het is beschikt dat Jezus veel moet lijden van de kant van de oudsten, hogepriesters en Schriftgeleerden. Het lijden is, dat er wegens de krijgslist tegen Rome exoterische vijandschap van hun kant tegen Jezus moet zijn. [...] Het is een exoterische zaak. Esoterisch is er de verstandhouding."

 

De leerlingen van Jezus moeten eenzelfde lijdensweg gaan. Zij moeten in navolging van Jezus zich van hun Volk losmaken.

 

 

"Het uiterlijk loslaten is een camouflage, een krijgslist. Zij moeten exoterisch zichzelf verloochenen. Dit betekent, zij moeten hun uiterlijk Jood zijn verloochenen. Dit is de vreselijkste zelfverloochening. Het is daarom zo erg, omdat een groot deel van het Volk het niet onmiddellijk zal vatten. Slechts de ingewijde leidslieden weten het, maar deze mogen daarvan niets tonen." 2:277

 

De leerlingen moeten uiterlijk Rome erkennen.

 

Opmerkingen

Het esoterische komt bij De Graaff niet absoluut voor. Het is altijd impliciet of expliciet verbonden met de camouflage en de krijgslist tegen Rome. Daaruit volgt dat voor De Graaff de boodschap in de evangeliën niet gekend wordt door de beschrijving van de gebeurtenissen op zichzelf, het exoterische alleen. Zij wordt slechts gekend door de inwijding van de exoterische mens, waardoor het esoterische in het exoterische aan hem wordt geopenbaard. Dan worden de krijgslist en de camouflage herkend en komt de ware, verlossende functie van Israël en van Jezus als Jood voor de volkeren van de wereld aan het licht. Dan blijkt dat men, als men Jezus losmaakt van zijn volk en zijn geschiedenis, Hem Zelf verliest.

Vanuit dit principe exegetiseert De Graaff de evangeliën. Hij is voortdurend op zoek naar de exoterisch gecamoufleerde esoterische kern. Dat kan men, in zijn eigen taalgebruik, 'esoterische exegese' noemen.

 

 

 

5.  Een zwakte

 

Een filosofisch denkpatroon

Een uiterst belangrijk gegeven dat niet over het hoofd gezien mag worden is bij De Graaff de plaats en functie van het volk Israël, dat zichzelf nooit heeft losgemaakt van Jezus. De esoterisch onlosmakelijke band tussen Israël en Jezus brengt voor hem mee dat ook de christelijke theologie niet het recht heeft om Jezus en Israël van elkaar los te maken en dat zij, als zij dat toch doet, Jezus zelf verliest. De Messias blijft esoterisch de Messias van Israël, hoewel hij schijnbaar, exoterisch, de Messias van de Romeinen en de christelijke kerk is geworden. Daardoor echter kwam De Graaff in botsing met de 'anti-Jezus houding ' van een aantal Joodse leidslieden. Er bestaat immers een onoplosbare spanning tussen Jezus als de Messias van Israël enerzijds en de verwerping van Jezus door de Joden anderzijds. De oplossing, die hij biedt om die spanning weg te nemen is, dat de losmaking tussen Jezus en zijn volk niet meer is dan een exoterische camouflage. Israël heeft zijn Messias niet afgewezen, maar slechts gedaan alsof, om de Romeinen te kunnen overwinnen.

De Graaff is niet vanuit het Nieuwe Testament zelf tot deze oplossing gekomen. Hij heeft gegevens ontleend aan wat andere filosofen hebben aangeboden. Ook herinnert de structuur van zijn denken aan de Grieks-Oosterse systematiek van het hellenisme, aan de Mysteriënreligies en aan de Gnostiek. Vanuit deze systematiek benadert hij de evangeliën.

Naar mijn stellige overtuiging is hier echter tegelijk een zwakte aanwezig. Want binnen datzelfde kader schenkt De Graaff aandacht aan het Oude Testament. Talrijke oudtestamentische teksten brengt hij onder de aandacht. En toch, juist daar ontbreekt mijn inziens iets belangrijks. Hij heeft het geheel eigen karakter van het Oude Testament buiten beschouwing gelaten.

 

Het Oude Testament als profetie

De belangrijkste bijzonderheid van het Oude Testament als geheel is mijns inziens dat het een profetisch boek is. Daarbij is niet allereerst te denken aan voorzeggingen aangaande Jezus, die in het Nieuwe Testament in vervulling zijn gegaan. Het is een profetie aangaande de verhouding tussen God en zijn verbondsvolk Israël en de daaruit voortvloeiende geschiedenis. Die geschiedenis duurt voort tot aan het einde der tijden.

Opvallend daarbij is dat de gebeurtenissen, die in het Oude Testament worden beschreven eveneens profetisch van aard zijn. Het blijven weliswaar gebeurtenissen, die Israël heeft ervaren, maar ze krijgen een meerwaarde. Te denken is bijvoorbeeld aan de roeping van Abram uit Ur der Chaldeeën. God riep hem daar uit en gaf hem en de zijnen een nieuwe levensmogelijkheid. Die geschiedenis herhaalde zich, mutatis mutandis, toen God zijn volk Israël uit Egypte riep, waar het temidden van zijn overheersers dreigde te verdwijnen. Diezelfde God bracht zijn volk terug uit de Babylonische ballingschap. Hij maakte Babylon en Egypte tot beelden van machten, waarin zijn volk gevangen zou raken. Op de jongste dag zal Hij voor alle volken duidelijk maken dat Hij de God van Israël is gebleven, die zelfs zijn volk uit 'Babylon en Egypte', uit het graf van de ballingschap en uit de dood terugroept tot het leven. Zelfs als het lijkt dat het 'in de diepte der zee' verzwolgen is.

De profetie die het Oude Testament is, is altijd een profetie aangaande Israëls geschiedenis. Ze spreekt van de band tussen de God van Israël en zijn volk, van de zonde van Israël dat andere goden uitkoos en daardoor het verbond met zijn God verbrak, en van de trouw van God, die ondanks Israëls zonden, zijn volk bleef verkiezen en weigerde het verbond te verbreken.

Als tweede aspekt is te noemen, dat in de profetie aangaande Israëls geschiedenis de relatie tussen Israël en de andere volken van belang is. Het is namelijk in heel het Oude Testament zichtbaar dat, als God zich verbindt met Israël en zijn volk zegent, daardoor de haat van anderen wordt opgeroepen. Dat was het geval bij Kaïn, die zijn broer Abel vermoordde, bij Farao, die Israël onderdrukte omdat God het zegende zodat het groeide tot een groot volk bij de andere volken die Egypte bestreden. Tegenover de vijandschap van de andere volken had Israël voortdurend de bescherming van God nodig om niet ten onder te gaan. De vijanden van Israël waren de vijanden van God, en de vijanden van God waren de vijanden van zijn volk. Dat maakt duidelijk hoe het mogelijk is dat 'wet zonde doet kennen'. Zodra God zijn wet van het verbond aan Israël had gegeven, werd de vijandschap van de tegenstanders wakker en kwam het volk daarmee in aanraking.

Hiermee hangt samen dat in het Oude Testament de grens tussen persoonlijke ervaringen en die van het volk niet scherp te trekken is. De schrijver van het boek Klaagliederen bijvoorbeeld beschrijft de ellende van Jeruzalem als een ramp, die hem persoonlijk is overkomen. De ervaringen van David, in de Psalmen met het opschrift van David, zijn tegelijk de ervaringen van het hele volk, dat vanuit zijn ellende door God wordt verlost.

Dat brengt ons bij een derde aspekt. Als het Oude Testament van verlossing spreekt gaat het niet om de verlossing van de mensheid of van de 'wereld' in het algemeen, maar om de verlossing van het volk Israël. Anderen worden alleen verlost indien zij zich bij Israël aansluiten en de God van Israël dienen. Tegelijk met Israël zijn talrijke vreemdelingen uit Egypte weggetrokken en later hebben anderen zich bij hen aangesloten. Zij zijn in het volk van God opgenomen en deelden in alle gaven van de God van Israël.

De verlossing van de volken vindt niet plaats doordat Israël hen verlost, maar doordat de God van Israël zijn volk verlost en anderen, die niet tot het nageslacht van Abraham behoren, via Israël in die verlossing doet delen.

 

Het Nieuwe Testament als profetie

Het Oude en Nieuwe Testament vormen een onverbrekelijke eenheid. In de profetische geschiedenis van Israël staat het levensverhaal van Jezus zoals het Nieuwe Testament dat weergeeft. Niet alleen vanuit het Oude Testament, maar zeker ook vanuit de manier waarop Mattheüs zijn evangelie heeft geschreven is er alle aanleiding om ook de evangeliën profetie te noemen. Een profetisch schrijver maakt gebruik van contemporaine gebeurtenissen en personen, die echter meerwaarde ontvangen, waarover reeds hiervoor werd gesproken. Bij Mattheüs is het opvallend dat hij heel de geschiedenis van Israël herhaalt in het levensverhaal van Jezus. Men zou kunnen zeggen dat in de gebeurtenissen met Jezus de profetie van Israël niet slechts wordt 'uitgevoerd', maar vooral dat zij wordt herhaald en aangevuld. Dat behoeft niet te verwonderen, want Israël staat op het moment dat Mattheüs zijn evangelie schreef aan de vooravond van een nieuwe periode. Het volk zal meer dan ooit vóór die tijd het voorwerp worden van smaad en verachting, het zal door de christenheid met zijn militaire mogelijkheden worden leeggeroofd en vermoord. De aarde zal doordrenkt worden met Joods bloed. En de God van Israël zal een zwijgende God blijken te zijn.

Dat alles wordt reeds in het leven van Jezus zichtbaar gemaakt. Maar toch is er een belangrijk verschil. Terwijl de geschiedenis van Israël nog niet voltooid is en het volk nog niet is verlost zoals de Eeuwige heeft beloofd, is de geschiedenis van Jezus wel voltooid. Midden in de onvoltooide geschiedenis van Israël staat de voltooide geschiedenis van Jezus. Hij werd door God uit het graf geroepen en teruggebracht tot het leven. Zo zal God ook het 'graf van de ballingschap' van zijn volk Israël en zelfs 'het graf van de dood' ontsluiten. De verlossing geldt allereerst Israël, en dan ook van degenen, die 'samen met zijn volk' in de genade van God delen. Dat zal een schare zijn die niemand tellen kan.

Dat de evangeliën profetische geschriften zijn heeft echter nog een belangrijk gevolg. Doordat de gebeurtenissen een meerwaarde krijgen die samenhang met de (komende) geschiedenis, gaat het bij de geestelijke leidslieden in de evangeliën niet om Israël dat zijn Messias zou hebben verworpen. Nogmaals, de profeet gebruikt contemporaine gebeurtenissen en personen. Er zijn geen andere geestelijke leiders die met de God van Israël verbonden zijn dan de Joodse leiders. Als profetie die naar de toekomst wijst worden zij echter tot al de geestelijke leiders van alle tijden, die geweigerd hebben Israël als de 'zoon van God' en als 'de zoon des mensen' te erkennen en God te kennen als de 'God van Israël. Het zijn die geestelijke leiders, die zelf in de eerste plaats het volk van God, Israël, hebben veracht en vervolgd en die vervolgens anderen daartoe hebben aangezet. Aan het begin van die lijdensgeschiedenis staat het profetische levensverhaal van Jezus. "zie, ik heb het u voorzegd."

 

Versluiering

Vanuit de oudtestamentische achtergrond, die in zijn profetisch karakter uniek is, valt er licht op de evangeliën. De eenheid tussen beide testamenten maakt het onmogelijk om de geschiedenis te 'splitsen' in een esoterische kern en een exoterische camouflage. Dat wat bij De Graaff de exoterische camouflage heet blijkt namelijk in het Oude en Nieuwe Testament deel uit te maken van de geschiedenis. Het is die geschiedenis zelf, die de 'grote daden van God' aan het licht doet komen. Uit die gebeurtenissen zal zichtbaar worden voor alle volken dat wat God in zijn profetische woorden en daden heeft gezegd, betrouwbaar is. Daarom kan er van een verhulling of een camouflage van een esoterische kern door een exoterische werkelijkheid geen sprake zijn. Door te zeggen dat de geestelijke leiders Jezus niet totaal hebben verworpen en een esoterische band met hem hebben vastgehouden, ontneemt De Graaff aan de evangeliën de mogelijkheid om profeten te zijn, die spreken over een toekomst van volledige haat tegen Israël, en over een geschiedenis van Israël die vol zal zijn van de grote daden van God.

Als het Oude en Nieuwe Testament zo, vanuit het Oude Testament, als een eenheid wordt gezien, dan wordt nog scherper zichtbaar dat als Jezus van zijn volk en zijn geschiedenis wordt losgemaakt, men hemzelf verliest. Maar dan wordt ook duidelijk, dat er nog veel meer gebeurt. Als Jezus met recht van zijn volk Israël zou worden losgemaakt, dan zou het onmogelijk worden om God nog langer de God van Israël te noemen.

Het Oude Testament laat echter zonder enige reserve weten, dat elke god buiten de God van Israël een afgod is. Vanuit het Oude Testament wordt duidelijk dat men zowel de God van Israël als Jezus tot afgoden maakt als men hen van meest kenmerkende ontneemt, namelijk dat God de God van Israël is en dat Jezus als Jood een plaats moet houden binnen zijn volk en zijn geschiedenis.

Dat alles neemt niet weg, dat er toch, ook in het Oude Testament, sprake is van 'verhulling' of 'omsluiering'. Maar nooit is er sprake van de versluiering van de 'waarheid' ten behoeve van een krijgslist. De profeet Jesaja zegt, dat de Eeuwige op de berg Sion een feestmaal zal aanrichten, een feestmaal van belegen wijnen, voor alle volken. Hij vervolgt dan met deze woorden:

 

 

"En Hij zal op deze berg de sluier vernietigen die alle naties omsluiert, en de bedekking waarmee alle volken bedekt zijn, en de Heer, de Eeuwige zal de tranen van alle aangezichten afwissen en de smaad van zijn volk (Israël) zal Hij van de gehele aarde verwijderen, want de Eeuwige heeft het gesproken." (Jesaja 25:6-8).

 

Bij De Graaff verschuift de versluiering van de 'aangezichten van de naties' naar de verhulling van de esoterische kern in de exoterische geschiedenis. Maar het wegnemen van de sluier die de naties bedekt maakt voor hen de 'heerlijkheid' van Israël zichtbaar.

 

Een vraag

Als het inderdaad juist zou zijn om te komen tot een onderscheiding tussen het exoterische en het esoterische in Israëls geschiedenis, dan zou er zeker nog een belangrijke vraag beantwoord moeten worden: Is het mogelijk dat de God van Israël zich bedient van een list die het omgekeerde van de werkelijkheid laat zien, en dàt, om de vijanden van Zijn volk er toe te brengen Zijn zoon Jezus, het 'lokaas', en Zijn 'zoon Israël' van het leven te beroven? Als die vraag bevestigend beantwoord kan worden, dan is er onmiddellijk een volgende vraag: welk principieel verschil is er tussen de 'slang als het listigste van alle dieren' en de God van Israël?

Deze vraag dringt zich op doordat De Graaff mijns inziens in zijn godsdienstfilosofische studie de profetische structuur van het Oude Testament, en daardoor ook van de evangeliën, te weinig heeft laten meewegen.

 

 

 

6.  Enkele opmerkingen over de evangeliën

 

Johannes 2:1-11

In het evangelie van Johannes vertelt de auteur dat er een bruiloft was in Kana in Galilea en dat zowel de moeder van Jezus daar was alsook Jezus en zijn discipelen. De evangelist vertelt dat er wijn tekort bleek te zijn, Jezus opdracht gaf om de watervaten met water te vullen en daaruit de ceremoniemeester te laten proeven. Het bleek toen betere wijn, belegen wijn, te zijn dan die men eerst had geschonken. Het verhaal eindigt met deze woorden:

 

 

"Dit heeft Jezus gedaan als begin van zijn tekenen te Kana in Galilea en hij heeft zijn heerlijkheid geopenbaard, en zijn discipelen geloofden in hem."

 

Deze laatste zin laat zien wat bij dit wonder het belangrijkste was: Jezus openbaarde zijn heerlijkheid en hij deed dat door water in wijn te veranderen op een bruiloftsfeest.

Op de achtergrond van deze gebeurtenis staan zowel de hiervoor aangehaalde woorden van de profeet Jesaja over de maaltijd van de belegen wijnen op de berg Sion alsmede de woorden van de Eeuwige bij de profeet Jeremia:

 

 

"Ja, Ik zal een keer brengen in het lot van Juda en          

Israël en hen opbouwen als weleer."

 

"Dan zal zij Mij tot een blijde naam worden, tot lof en eer bij alle volken van de aarde, die van al het goede dat Ik aan hen doe, zullen horen; ja, zij zullen zich verbazen en verwonderen over al het goede en al het heil dat Ik aan haar doe."

 

"In deze plaats, waarvan gij zegt: zij is verwoest, mens noch dier is er,

... zal weer gehoord worden de stem der vreugde en de stem der vrolijkheid,

de stem van de bruidegom en van de bruid, de stem van hen die zeggen:

Loof de Eeuwige van de Legerscharen,

want de Eeuwige is goed,

want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid."

 

Met deze achtergronden wordt duidelijk wat God is voor Isral. Aan de vooravond van Israëls onvoorstelbaar, bijna eindeloos lijden, profeteert Jezus van Gods daden. Hij doet dat niet door de woorden van Jeremia nog eens voor te lezen, maar door op een bruiloft, die door gebrek aan wijn in het water dreigt te vallen, water in wijn te veranderen. Wijn is een teken van de vreugde die te danken is aan de zegen van God.

De δoξα, 'heerlijkheid' die Jezus openbaart is de heerlijkheid van de God van Israël, welke zichtbaar wordt in zijn goedheid voor zijn volk.

Zoals er een onlosmakelijke band bestaat tussen God, Israël en Jezus, zo is er een even vaste eenheid tussen de heerlijkheid van God, de heerlijkheid van Israël en de heerlijkheid van Jezus. Op de bruiloft te Kana, en in al zijn andere tekenen, heeft Jezus die heerlijkheid geopenbaard. Er is geen heerlijkheid van Jezus buiten zijn God en buiten Israël om.

Dit was het begin van zijn tekenen in Galilea. Men zou kunnen lezen dat in dit wonder het 'beginsel', het 'principe' van alle wonderen van Jezus zichtbaar wordt. De basis van heel het optreden van Jezus is de trouw en de goedheid van God voor Zijn volk.

Als dat niet wordt opgemerkt, dan komt dat niet doordat het esoterische in een exoterisch omhulsel gecamoufleerd is, maar doordat de toeschouwers schuldig blind zijn, waardoor zij de heerlijkheid niet opmerken.

 

Evangeliën en de geschiedenis van Israël

Bij wat hiervoor rees over Israëls geschiedenis werd opgemerkt nog het volgende. Wat hier als voorbeeld uit het evangelie van Johannes is aangeboden heeft meer dan alleen illustratieve waarde. De benadering van het Nieuwe Testament vanuit heel de geschiedenis van Israël is voor de exegese van het Nieuwe Testament van essentieel belang.

Vanuit het Oude Testament wordt bijvoorbeeld duidelijk dat de eerste drie evangeliën niet geschreven zijn vanuit een 'synoptische' invalshoek waardoor telkens met andere woorden bijna hetzelfde wordt meegedeeld.

Heel globaal, en veel te beknopt, kan gezegd worden dat Mattheüs de geschiedenis van Israël in het levensverhaal van Jezus beklemtoont en uitwerkt, dat Markus de nadruk legt op de reiniging en genezing, die Israël beloofd is, terwijl Lukas het gevonden worden van Israël als de zoon, die in de geschiedenis ten onder gegaan schijnt, op profetische wijze in de woorden en daden van Jezus in beeld brengt. Het is niet toevallig dat de eerste 'verloren zoon' bij Lukas, en bij Lukas alleen, Jezus zelf was, die door zijn vader en moeder pas na drie(!) dagen gevonden werd in de tempel.

Johannes laat zien dat alles plaats vindt vanuit de relatie tussen de God van Israël en zijn volk.

De evangeliën zijn ieder voor zich profetische geschriften, die alleen in hun profetische waarde herkend worden vanuit (onder andere) de, eveneens profetische, geschiedenis van Israël.

 

 

 

7.  Slotopmerkingen

 

Terecht heeft De Graaff, tussen de regels door, kritiek op de theologische opvattingen van de kerk voorzover die de plaats van Jezus en de rol van Israël betreffen.

Hij constateert eveneens terecht dat er een grote afstand bestaat tussen de leer van de apostolische vaders en het Nieuwe Testament. Maar alle verborgen of openlijke kritiek op de christelijke theologie laat voor De Graaff onverlet dat 'Rome', waartoe hij de hele christelijke kerk rekent, verlost moet worden.

Het Nieuwe Testament zelf noemt de vijanden van Israël echter nooit 'Rome', hoewel ten tijde van het tot stand komen van het volledige Nieuwe Testament Rome, ook het 'christelijke' Rome, al een grote plaats innam.

Wie vanuit het Oude Testament Israëls geschiedenis beziet, merkt dat 'Babylon' en 'Egypte' de symbolische namen zijn, die alles met de verlossing van Israël en met de ondergang van het rijk van de vijanden te maken hebben.

Al het hiervoor gezegde doet niets af aan mijn waardering voor wat De Graaff geboden heeft. Hij heeft met eigen filosofische mogelijkheden de vinger gelegd bij een aantal essentiële zaken, die nog veel groter aandacht behoeven dan zij thans ontvangen. Die aandacht kan echter alleen maar vruchtbaar zijn als men bereid is het eigen denkpatroon aangaande Israël en zijn geschiedenis te (laten) corrigeren. De liefde en de aandacht voor het Joodse volk die bij De Graaff merkbaar zijn, zijn hartverwarmend. Als hij iets van die liefde op anderen heeft weten over te brengen, en dat is zeker het geval, dan is alleen daardoor al wat hij geschreven heeft waardevol.

 

[1]   Graaff, F. de, Jezus de Verborgene I, een voorbereiding tot inwijding in de mysteriën van het Evangelie, Kampen 1987.

[2]   Graaff, F. de, Jezus de Verborgene II, vertaling en uitleg van het Matthaeus-evangelie, Kampen 1989.