Het eerste Woord
een voorbeeld van Rasji's uitleg van
de Torah
A. van der Ploeg
"De ijver van de HERE der heerscharen zal
dit doen." 1
1. Inleiding
"Immers Mozes heeft van oudsher in iedere stad
die hem prediken, daar hij elke sabbat in de synagoge wordt voorgelezen."
(Handelingen 15:21)
Met deze woorden sloot Jakobus, de
broeder des Heren, zijn oordeel af over de kwestie, die de nieuwtestamentische
gemeenten van Antiochië en Jeruzalem hevig beroerde. De beslissing was
gevallen: zij, die uit het heidendom zich tot God bekeren behoeven niet de
besnijdenis
te ondergaan noch de wet van Mozes te houden. Slechts een viertal,
Noachitische, geboden moeten onderhouden worden: zich onthouden van wat door
de afgoden bezoedeld is, van ontucht, van het verstikte en van bloed.
Het besluit van de Jeruzalemse
vergadering van de apostelen en oudsten had tot gevolg dat de tot dusver in
het Jodendom gebruikelijke weg van proselietendoop, besnijdenis en volledig
nakomen van de wet van Mozes voor heidenen, die zich tot de God van Israël
keerden, verlaten werd. Voortaan waren er twee 'soorten' christenen: tot het
Joodse volk behorend of tot één der heidenvolken. En hun verhouding tot de wet
van Mozes was ook verschillend: christenen uit het Joodse volk bleven de
besnijdenis toepassen en de gehele wet van Mozes, de anderen behoefden zich
slechts aan de Noachitische geboden te houden. De (vroegere) heidenen waren
evenwel in Christus Jezus dichtbij gekomen door het bloed van Christus
(vergelijk Efeze 2:13).
De vraag hoe in dit verband Jakobus'
slotwoorden verstaan moeten worden, wordt verschillend beantwoord. In het
theologische commentaar uit de reeks De prediking van het Nieuwe Testament
wordt in het desbetreffende deel gesteld:
"Men moet zich van de vier genoemde zaken
onthouden, omdat Mozes zo wijd verbreid is. De heiden-christenen moeten enkele
dingen niet doen, omdat ze overal joden aantreffen, die deze zaken verafschuwen.
Misschien moeten wij nog toespitsen: het gaat speciaal om de joden-christenen,
die ze in de gemeente zullen ontmoeten. Te vergelijken is 21:20, waar Jacobus
en de oudsten spreken over de talrijke joden-christenen die allen ijveraars
voor de wet zijn." 27
In een noot worden nog drie andere
verklaringen gegeven:
"Men verklaart de functie van dit vers in het geheel
van de toespraak ook anders. Dibelius acht een relatie met de tekst uit Amos
mogelijk. Het gaat dan om een kleine midrasj bij de profetische tekst, met de
inhoud dat werkelijk de puinhopen van de vervallen hut van David weer opgericht
worden, zodat de overige mensen de Heer kunnen zoeken (vers 17), want Mozes
wordt aan de wereld verkondigd (Aufsätze, p.87 vlg, ook p.83). Bruce geeft de
verklaring dat Jakobus' voorstel Israëls zending in de heidenwereld niet zou
schaden, er was nog ruime gelegenheid voor heidenen om de wet van Mozes te
leren, want hij werd in het openbaar iedere sabbat in synagogen in de hele
beschaafde wereld gelezen. Misschien wilde men zo de farizeese partij in de
jeruzalemse gemeente, die het speciaal belangrijk vond dat de hele wet
onderwezen werd, kalmeren. Haenchen verklaart zo: men moet de heidenen
gebieden zich van die vier dingen te onthouden, omdat de in de hele wereld
verkondigde wet dit van de heidenen eist." 28
Hoewel waardevol ook, deze
verklaringen van Jakobus' slotwoorden blijven onbevredigend. Er wordt geen
recht gedaan aan de verandering in de toetreding van proselieten zoals tot
dan gebruikelijk. Bovendien, wanneer verderop in Handelingen 15 duidelijk
wordt, dat de apostelen en de oudsten zich door de Geest geleid wisten bij het
nemen van het besluit, dan krijgt het resultaat een definitief karakter en
bepaalt het de relatie tussen christenen uit de Joden en christenen uit de
heidenen voorgoed. Voor de eersten blijft de wet van Mozes van toepassing, al
worden zij van 'die weg' (vergelijk Handelingen 9:2). Daarvan is in de
commentaren
weinig terug te vinden. 2
Aannemelijker verklaring van Jakobus' motivering om hen die uit de heidenen
zich tot God bekeren niet verder lastig te vallen dan met de vier Noachitische
geboden, wordt gegeven door F. de Graaff in zijn boek Jezus de Verborgene.
Hij stelt terecht, dat Jakobus de wet niet afschaft, maar
"de genadige verlichting van de gooiim is
alleen mogelijk, omdat de Shechina is over degenen, die de wet volbrengen. De
genade, die de gooiim ontvangen, is afglans van de Shechina, die op de
synagoge rust. [...] Terwijl de synagogale dienst gesloten en afgezonderd van
de gooiim plaatsvindt, straalt zij de zegen af over de gehele stad. De gooiim
die zich omgewend hebben naar de God van Israël, behoeven de last der Thorah
niet op zich te nemen. De synagoge doet dat in hun plaats, maar zij moeten wel
zo leven, dat zij op die genadige, onverdiende zegen gericht zijn. Dit geschiedt
als zij de voorwaarden, die Jacobus stelt in acht nemen." 22
Vanuit dit citaat is het niet
verwonderlijk dat De Graaff het betreurt dat in de loop der eeuwen vele
synagogen zijn verwoest, niet in het minst door de laatste wereldoorlog. Hij
noemt het wijs als de synagogen hersteld worden en de Joden gevraagd wordt,
voor zover mogelijk, er weer diensten te houden. 3
Vanuit het boek Handelingen en de
brieven is niet aan te tonen, dat de synagogale diensten hun zin hebben
verloren na Pinksteren. Integendeel, de apostelen blijven trouw aan de wet.
Handelingen 21 geeft daar een treffend voorbeeld van en Paulus bleef zichzelf
de zoon van een farizeeër noemen en stellig niet om verdeeldheid te zaaien
toen hij voor de Joodse raad stond.
Indien het nu een zegenrijke zaak is
dat Mozes iedere sabbat in de synagoge gelezen wordt, is dan niet eveneens een
rijke zegen te ontvangen, wanneer wij mee lezen of in ieder geval luisteren
naar Israëls uitleg van de Schriften?
2.
Exegese
Het vraagstuk van het verstaan van
Heilige Schrift is onvermijdelijk. Wanneer de Ethiopiër op de terugreis de
profeet Jesaja leest en Filippus hem vraagt: "Verstaat gij wat leest? dan
antwoordt hij: "Hoe zou ik dit kunnen indien niet iemand mij de weg wijst?"
(vergelijk Handelingen 8:31) Onbevangen lezen is niet (meer) mogelijk, maar
wel is een poging te wagen om te luisteren naar de uitleg, die Israël gaf en
geeft. Bovendien, wanneer blijkt dat een heilig geschrift nog steeds
functioneert
in de godsdienst van een volk, kan men als buitenstaander toch niet om de
uitleg van dat volk zelf heen?
In beide delen van Jezus de
Verborgene pleit De Graaff voor vernieuwing van de exegese en terecht. 24, 25 Dit pleit heeft hij onderstreept
door zelf bij zijn uitleg van de Evangeliën te luisteren naar Misjna, Talmoed
en Midrasj. Dat levert verrassende uitkomsten op en vooral een dieper verstaan
van de Evangeliën en beter zicht op Israël, Gods eerstgeborene. In dit kader is
het te verstaan, dat hij de Joodse, associatieve, exegese aanvaardt, al ontkent
hij de gevaren daarvan niet. 23
Voor een historisch juist besef is
het goed te vermelden dat bouwstenen voor een hernieuwd verstaan van de Joodse
wijze van exegetiseren zeker al een eeuw geleden zijn aangedragen, althans
voor een wijder publiek. Het enorme werk van Paul Billerbeck is daar een
voorbeeld van: Kommentar zum Neuen Testament aus Talmud und Midrasch,
met een schat aan gegevens.
Ook uit het Nederlandse taalgebied
is een goed voorbeeld te noemen. In 1895 verscheen in Amsterdam de Nederlandsche
vertaling van den Pentateuch, benevens eene Nederlandsche verklarende
vertaling van Rashie's Pentateuch-commentaar door A.S. Onderwijzer, Rabbijn
der Nederlands Israëlitische Hoofdsynagoge alhier. 4 De stroom van boeken, die toegang
verlenen tot het Joodse verstaan van de Heilige Schrift, is, in Nederland en
wereldwijd, niet opgedroogd. De christelijke gemeente doet er goed aan,
aandachtiger
dan voorheen, mee te lezen en te luisteren. 5
Als voorbeeld van Joodse exegese
willen wij luisteren naar Rasji's verklaring van het eerste Woord van de
Decaloog. Op bepaalde sabbatten worden in de synagoge de Tien Geboden gelezen
en de kerk, op zondag, blijft niet achter en leest soms wekelijks. 6
3.
Rasji (Rabbijn Sjelomo ben Jitschak) 1040-1105
Veertig jaar na het einde van het
jaar 1000, in het sterfjaar van Rabbi Gershom ben Jehoeda, die de erenaam 'Het
licht van de ballingschap' droeg, werd Sjelomo ben Jitschak
geboren. Over de vroegste jeugd van de rabbijnenzoon Rasji is historisch niets
bekend. Legenden vullen dat tekort aan. Na een korte opleiding in Worms en
Mainz keerde Rasji naar zijn geboorteplaats Troyes, Frankrijk terug. Werkend om
in zijn levensonderhoud te voorzien vond hij niettemin tijd voor studie en
schrijven. Rasji huwde waarschijnlijk op jonge leeftijd en uit het huwelijk
werden drie dochters geboren, geen zonen. Wel huwden deze dochters
vooraanstaande
rabbijnen en zij hebben, met sommige kleinkinderen, het werk van Rasji
voortgezet. 7 De laatste jaren van zijn leven
waren niet gemakkelijk door de gevolgen van de eerste kruistocht. 8
Met Rasji begon een periode van
systematische bijbelverklaringen. Hij schreef commentaren op de meeste, zo
niet alle boeken van de Tenach en kenmerkend voor hem is het compromis tussen
de letterlijke uitleg (peshat) en die volgens de Midrasj. 9 Rasji's commentaar, vooral dat op
de vijf boeken van Mozes, werd wijd en zijd bekend. Er verschenen meer dan
tweehonderd commentaren op zijn Pentateuch-commentaar en ook christelijke
geleerden kwamen onder de indruk en de invloed van zijn werk. Het eerste
gedrukte werk in het Hebreeuws is Rasji's Pentateuch-commentaar en het
verscheen in 1475, terwijl vanaf de zeventiende eeuw zijn werk vertaald werd. 10 Niet onvermeld mag blijven, hoewel
niet relevant voor dit opstel, zijn commentaar op de Babylonische Talmoed. Ook
hier kan men niet om Rasji heen. 11
De invloed van Rasji is enorm en
blijvend. Niet alleen voor zijn eigen volk. Ook christenen hebben hem al vroeg
'ontdekt'. Nicolaas van Lyra (circa 1270-1340) bestudeerde Rasji's uitleg
grondig en volgt vaak diens commentaar met bronvermelding: Rabbi Solomon
hoc posit. Maarten Luther (1483-1546) greep meer dan eens terug op de
uitleg van Nicolaas van Lyra. 12
De Nederlandse vertaling van Rasji's
commentaar op het eerste Bijbelboek verscheen in 1895 en de serie werd
afgesloten in 1901 met het commentaar op Deuteronomium. Dit werk van A.S.
Onderwijzer dwingt respect af, want behalve de Hebreeuwse grondtekst en een
Nederlandse vertaling, geeft het de Targum Onkelos, de oorspronkelijke tekst
van Rasji's commentaar en een Nederlandse, verklarende, vertaling daarvan. Ook
in ons taalgebied is dus Rasji goed te bestuderen, waardoor hij nog steeds 'de
grote leraar' is, één van zijn vele erenamen. 31
4.
Het eerste Woord
De keuze van het eerste Woord uit de
Tien Woorden naar Exodus 20, als voorbeeld van Rasji's wijze van uitleg, heeft
iets willekeurigs en toch ook weer niet. Het eerste Woord, waarin het
heilsfeit van de verlossing wordt uitgedrukt, spreekt ook de christelijke
gemeente aan. Ook voor haar dagelijks leven hebben de Tien Woorden hun
betekenis niet verloren. Redenen te over om naar Israëls uitleg daarvan te
horen. Rasji is daarbij een waardevolle leermeester.
Om praktische redenen wordt in dit
opstel afgezien van allerlei beschouwingen over het geheel van de Tien Woorden
of over de plaats en betekenis ervan in Israëls godsdienstig leven, al dan
niet in vergelijking met christelijke visies. 13 Evenmin is het zinvol hier in te gaan op de
verscheidenheid in indelingen van de Tien Woorden. De gebruikelijke Joodse
indeling wordt aangehouden: het eerste Woord is vers 2 van Exodus 20 en het
tweede Woord is te vinden in de verzen 3‑6. "Hierop sprak God al
deze woorden, zeggende: Ik ben de Eeuwige, uw God, die u gevoerd heb uit het
land Egypte, uit het slavenhuis."
Rasji's commentaar bij Exodus 20:1-2
is niet omvangrijk. Bij vers 1 gaat hij in op ieder woord uit de Hebreeuwse
tekst. Zelfs een woord als 'zeggende', wat wel vertaald wordt met een dubbele
punt, heeft - zoals we zullen zien - betekenis. Daarbij is het Rasji begonnen
om de letterlijke betekenis (peshat) te geven. Indien nodig schroomt hij echter
niet elders te zoeken, zoals in de Midrasj, die dan niet als een aardig verhaal
wordt geciteerd, maar om de tekst uit te leggen. 14 Wanneer hij er niet uitkomt zegt
hij dat eerlijk, bijvoorbeeld naar aanleiding van Exodus 22:28 (in de
Hebreeuwse tekst): "Ik weet niet hoe wat elders in de betekenis van
'tranen' voorkomt hier tot de betekenis van 'heffing' komt."
Rasji put uit de rabbijnse traditie,
zoals bijvoorbeeld vastgelegd in de Mekhilta, een verklaring van Exodus van Rabbi
Jismaël, deels afkomstig uit de tweede (!) eeuw na Christus. 29 In het algemeen ontbreekt bij Rasji
de bronvermelding, maar onderzoek heeft geleerd dat een belangrijke bron voor
hem de targumim zijn en bij zijn Pentateuch-uitleg grijpt hij nogal eens terug
op Targum Onkelos. 15
Het eerste wat opvalt in zijn uitleg
bij Exodus 20:1 is, dat hij het woord dat in de Nederlandse vertaling
met 'God' wordt weergegeven, de betekenis geeft van 'rechter'. Daarmee wil hij leren, dat
overtreding van de Tien Geboden bestraft zal worden, hoewel bij deze
geboden geen straf genoemd wordt. In de Torah zijn er geboden, waarvan het
nakomen wel beloond wordt, maar geen straf in het vooruitzicht wordt gesteld,
indien ze niet worden nagekomen. Om te vermijden dat men zou denken dat dit
ook geldt voor de Tien Geboden, dient de betekenis 'rechter'.
Vervolgens stelt hij dat God in één
keer, in één enkele klank alle geboden heeft uitgesproken, iets dat de mens
onmogelijk is. Hij leidt dat af uit de schijnbaar overtollige woorden
'al deze woorden'. Er had immers zonder vragen op te roepen kunnen staan:
"Toen sprak God: Ik ben de Eeuwige...". In dit verband krijgt ook het
woord 'zeggende' betekenis. Hij
wil dat verstaan als 'om te zeggen', hetgeen mogelijk is door te letten op het
voorzetsel 'om', dat in de
Hebreeuwse tekst verbonden is met de onbepaalde wijs van het werkwoord
en hij betrekt dat op de Isralieten. Wanneer zij de geboden horen
uitspreken, dan antwoorden zij daarop, al naar gelang, met 'Ja.' of met
'Neen.'
Nu kan de vraag opkomen hoe Israël
de in één klank uitgesproken Tien Woorden heeft kunnen verstaan. Hiervoor
kijkt Rasji naar vers 3 en in het bijzonder de woorden 'Ik' en 'Gij zult niet hebben' (letterlijk: 'niet zal er zijn voor
u'. Deze woorden wijzen erop dat God herhalend ieder gebod op
zichzelf
duidelijk maakt en de herhaling stelt Israël in staat te antwoorden. Rasji
licht dat verder niet toe. Hier is de uitleg van de Mekhilta begrijpelijker. 30
Rasji's uitleg bij vers 2 is
eveneens boeiend en laat een aandachtig lezen van de tekst zien, gevoegd
binnen het geheel van het Joodse verstaan van Gods grote daden. 16 Een drietal opmerkingen maakt
Rasji naar aanleiding van dit vers. Aandacht is er voor de woorden 'die u
gevoerd heb uit het land Egypte', voor het enkelvoud 'uw God' en tenslotte voor
'het slavenhuis'.
Bij
de woorden 'die u
gevoerd hebt uit het land
Egypte' geeft hij een drietal verklaringen. Als eerste zegt
hij, dat het uitvoeren uit Egypte reeds voldoende is om aan God onderworpen te
zijn. De tweede en derde verklaring hebben ten doel Israël erop te wijzen dat er
één God is. Bij de zee had God zich geopenbaard als een oorlogsheld (vergelijk
Exodus 15:2) en hier, bij de Sinaï, als een grijsaard vol
barmhartigheid. Daarbij verwijst
Rasji naar Exodus 24:10, waar staat 'en onder zijn voeten als tichelstenenwerk van
saffier',
dat wil zeggen zó was Israël vóór Gods aangezicht ten tijde van de slavernij
en, nadat het is verlost, is het 'als de glans van de hemel'. (De tichelsteen
was voor Gods aangezicht om te denken aan het leed van Israël, dat onderworpen
was tot het verrichten van tichelwerk, aldus Rasji bij Exodus 24:10.) Omdat
God verandert van gestalte moet Israël niet zeggen dat er twee machten zijn: Ik
ben het, die u heb uitgevoerd uit Egypte en bij de zee. Rasji's derde
verklaring haalt Exodus 20:15 (Hebreeuwse tekst) erbij, met name de vele
geluiden, die het
volk hoorde. Deze geluiden
kwamen uit de vier windstreken, van de hemel en van de aarde. Toch mag daarom
niet gezegd worden dat er vele machten zijn. Een nadere verklaring geeft Rasji
niet.
Rasji werpt de vraag op waarom de
Eeuwige in het enkelvoud sprak bij de woorden 'uw God'. Hij betrekt in zijn antwoord de geschiedenis met het kalf,
beschreven in Exodus 32. Wanneer Mozes pleit voor Israël en de Eeuwige de vraag
stelt (vers 11): "Waarom, Eeuwige, zal uw toorn ontbranden tegen Uw volk,
dat Gij gevoerd hebt uit het land Egypte met grote kracht en met sterke
hand?" dan ziet Rasji in het enkelvoud uit het eerste Woord al een
verdedigingsgrond
voor dit latere moment uit de geschiedenis. 17 Immers God heeft niet gezegd "Jullie zullen
geen andere goden hebben", maar
(enkelvoud)
"Jij zult niet hebben". Op dezelfde wijze is het
'jouw God' en niet
'jullie God'. Met
andere woorden: niet Israël, maar mij
(Mozes) alleen. Een verklaring, die past bij Mozes' indrukwekkende pleiten
en pogen tot verzoening te komen. Met als hoogtepunt daar: "Welnu, zo gij
hun zonden zou vergeven, maar zo niet, wis mij uit Uw boek, dat Gij geschreven
hebt." (zie Exodus 32)
Rasji's verklaring van het eerste
Woord eindigt met een opmerking over '(uit) het slavenhuis'.
Dit is te verstaan als
'het huis van farao, die jullie tot slaven waren'. Wanneer gezegd zou
worden 'uit het huis van slaven' dan zou het uitgelegd kunnen worden in de zin,
dat de Israëlieten slaven van slaven waren. Op grond van Deuteronomium 7:8 (en
Hij verloste u uit het slavenhuis, uit de hand van farao, de koning van Egypte)
moet Israël zeggen, dat zij slaven van een koning waren en geen slaven van
slaven. 18
5.
Wij hebben gehoord
Met dit korte voorbeeld van Rasji's
exegese van het eerste Woord moge duidelijk zijn geworden, dat het de moeite
waard is te luisteren naar Israëls verstaan van de Schriften. Temeer, waar het
déze Schriften zijn, die van Hem getuigen (vergelijk Johannes 5:39). Wanneer
wij dat doen, luisteren naar de lezing van Mozes, gaat iets in vervulling van
het woord van de profeet Zacharia (8 vers 23):
Zo zegt de HERE der heerscharen: in
die dagen zullen tien mannen uit volken van allerlei taal vastgrijpen, ja
vastgrijpen de slip van een Judese man, en zeggen: wij willen met u gaan, want
wij hebben gehoord, dat God met u is.
[1] Dit zijn
de slotwoorden van de profetenlezing uit Jesaja 9:6, bij het weekgedeelte,
waarin Exodus 20 gelezen wordt, volgens de Asjkenazische traditie.
[2] Volgens
Calvijn "heeft Jacobus heel wat anders willen zeggen, nl. hij brengt hun
in herinnering dat het niet mogelijk is, dat de ceremoniën der wet zoo
plotseling
als door een toeval, afgeschaft worden, dewijl de Joden reeds van vele eeuwen
her aan de leer der wet gewend waren en Mozes zijn predikers had, dat zij dus
voor korten tijd den vrede moesten bewaren, totdat men langzamerhand een beter
inzicht zou krijgen in de vrijheid, die Christus teweeggebracht had: d.i. om
het met eene bekende zegswijze uit te drukken, dat de oude ceremoniën met
eenige eer moesten begraven worden." Zie ook [21], Eveneens een voor mij
onbevredigende verklaring.
[3] Her en
der in Nederland gebeurt dat al of zijn er plannen, zoals in Middelburg. Het
blad Kerk en Israël meldt in het nummer van juni 1993 dat in mei de
feestelijke
opening plaatsvond van de gerestaureerde synagoge aan de Westerwal in Lochem.
Het verslag vermeldt niet dat er diensten zullen worden gehouden.
[4] In 1975
werd dit werk opnieuw uitgegeven door het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap.
Het N.I.K. gaf ook een Nederlandse vertaling uit van twee delen van de Misjna.
[5] In dit
verband mag wel gewezen worden op TENACHON, een uitgave van de B. Folkertsma
Stichting voor Talmudica te Hilversum. In TENACHON wordt de Torah meegelezen
met de leraren van Talmoed en Midrasj en met de grote Joodse verklaarders van
de Middeleeuwen tot heden. In deze periodieke uitgave is men bezig met de
uitleg van de vroege Profeten.
[6] De
Decaloog wordt in de synagoge driemaal per jaar voorgelezen: bij de lezing van
het weekgedeelte waarin Exodus 20 en Deuteronomium 5 voorkomt en tijdens het
Wekenfeest. Zie ook [19]
[7] Na 1100
verschenen, behalve van Rasji's schoonzonen en kleinkinderen, nog meer
aanvullingen en commentaren op Rasji's werk. Deze Joodse geleerden worden
Tosafisten genoemd, omdat zij Tosafot - toevoegingen aan het werk van
Rasji schreven. [32]
[8] Het mag
als bekend worden verondersteld dat de kruistochten voor de Joden zware
beproevingen meebrachten. In Worms, waar Rasji studeerde, werden 800 Joden
vermoord door de eerste kruisvaarders, in Mainz 1300. Godfried van Bouillon
vermoordde behalve Islamieten ook vele Jeruzalemse Joden na de verovering
van Jeruzalem in 1099. In Rasji's uitleg van o.a. Jesaja 53 meent Chaim Pearl
daarvan een echo te horen. [33]
[9] Het
woord midrasj is afgeleid van het Hebreeuwse werkwoord 'darasj', dat o.a.
zoeken betekent. Het is de technische uitdrukking geworden voor het uitleggen
en verklaren van passages uit de Tenach, de Misjna en de Talmoed. Chaim Pearl
gebruikt in de beschrijving van Rasji's Bijbelcommentaar de term 'derush' als
de term "to denote all non-literal methods of interpretation of the
Bible text. The vast corpus of rabbinic literature known as Midrash is the
exploration of these non-literal methods of interpretation." [24]
[10] Dr. R.
Boon vermeldt, dat de Antwerpse koopmanszoon Daniël van Bomberghen in 1516 al
een uitgave van de Pentateuch drukte, met o.a. de Targum Onkelos en het
commentaar van Rasji. Deze uitgave was bestemd voor de geleerden. [20]
[11] Het
commentaar op de Talmoed is, onder andere door de beknopte stijl, veel minder
toegankelijk. "The Bible commentary appealed to the heart, and the Bible
- particularly the Pentateuch - with Rashi's commentary was a popular work
for the people: it was part of the regular school curriculum and became the
staple reading text in every pious Jewish home. Not so the Talmud commentary.
Here we are dealing with a basic rabbinic text which is riddled with problems
that have to be solved in order to arrive at its true meaning. Rashi's
commentary
on the Talmud necessarily appeals therefore to the intellect. It is a work for
serious students..." [35] [37]
[12] Nicolaas
van Lyra werd door zijn critici de aap van Rasji genoemd. Van Lyra's invloed op Luther wordt wel
gekarakteriseerd met de zinsnede: "Si Lyra non lyrasset Lutherius non
saltasset." (Indien Lyra niet had gespeeld had Luther niet kunnen dansen).
[36]
[13] In dit
verband wordt verwezen naar TENACHON, dat eveneens verwijzingen naar
literatuur geeft. [5]
[14] In de
Encyclopedia Iudaica wordt uitgebreid aandacht besteed aan Rasji's Bijbeluitleg
en zijn zoeken naar de letterlijke betekenis van de tekst. Eveneens Chaim Pearl
in zijn eerder aangehaald werk en deze geeft daarbij verscheidene voorbeelden.
[15] Een
targum is een vertaling van de Tenach, noodzakelijk toen het bijbels Hebreeuws
niet meer gesproken werd. De Targum Onkelos, ook wel Babylonische Targum
genoemd, is de officile targum op de Torah en heeft in de vijfde eeuw na
Christus
gezag gekregen, aldus A. Landman [26]
[16] Hoe
verschillend van benadering is dan een commentaar als dat uit de serie De
prediking van het Oude Testament. Voor de uitleg van Exodus in deze serie
tekende Dr. F.C. Fensham. Of er veel gewonnen is met de wetenschap dat aan de
Tien Woorden de hethitische staatsverdragen ten grondslag liggen is zeer de
vraag.
Ik vind het een gemis dat zo weinig doorklinkt van het Joodse verstaan van het
tweede boek uit de Torah.
[17] De
vertaling is van A.S. Onderwijzer, die ook verderop is gebruikt.
[18] Deze
verklaring is afkomstig uit de Mekhilta, waarnaar A.S. Onderwijzer ook meer
dan eens verwijst. Zijn vertaling van Rasji's commentaar heeft hij aangevuld,
indien mogelijk, met verwijzingen naar Rasji's bronnen. Door zijn verklarende
vertaling is Rasji goed leesbaar geworden, waar anders de beknoptheid van
diens uitleg voor problemen zou stellen.
[19] Ben-Chorim,
S., De Tien Woorden, Baarn 1988, blz. 16.
[20] Boon, R.,
Hebreeuws Reveil, Wat bracht christen-theologen rond 1500 in de
leerschool der rabbijnen?, Kampen 1983, blz. 13.
[21] Calvijn,
J., De Handelingen der apostelen, vertaald door G. Wielenga, Goudriaan
1970, blz. 145.
[22] Graaff,
F. de, Jezus de Verborgene, deel 1, Kampen 1987, blz. 42.
[23] Graaff,
F. de, a.w., blz. 124-125.
[24] Graaff,
F. de, a.w., blz. 564-565.
[25] Graaff,
F. de, Jezus de Verborgene, deel 2, Kampen 1989, blz. 45-51.
[26] Landman,
A., Messias-interpretaties in de Targumim, Kampen 1986, blz. 17.
[27] Lindijer,
C.H., Handelingen van de apostelen II, Nijkerk 1979, blz. 80.
[28] Lindijer,
C.H., a.w., blz. 292.
[29] Loopik,
M. van, De tien Woorden in de Mekhilta, Delft 1987, blz. 7.
[30] Loopik,
M. van, a.w., blz. 31.
[31] Onderwijzer,
A.S., Nederlandsche Vertaling van
den Pentateuch, benevens eene Nederlandsche verklarende vertaling van
Rashie's Pentateuch-commentaar, Amsterdam 1901, deel 5, blz. 23.
[32] Pearl,
C., Rashi, London 1988.
[33] Pearl,
C., a.w., blz. 15.
[34] Pearl,
C., a.w., blz. 27.
[35] Pearl,
C., a.w., blz. 68.
[36] Pearl,
C., a.w., blz. 100.
[37] Samuels,
R., Toledot 'am Jisraeel, verkenningstocht door de geschiedenis van
het Joodse volk, deel II, Amsterdam 1988, blz. 213.