De Graaff, Nietzsche en rabbijnen.

 

Het nieuwe beginsel: Israël en de Tora.

                       

            Waartoe heeft God hemel en aarde geschapen? Daarop antwoordt de Midrasj: "Om te kunnen

beginnen." Want dit eerste woord  tyvrb  kan ook deze betekenis dragen. De Midrasj verklaart dan verder: "omwille van het beginsel.", dat is de Tora, want: "De Here bezat Mij (de Wijsheid, de Tora) in het beginsel Zijns wegs, vóór Zijn werken, van toen aan."(Spr. 8: 22). Maar dat beginsel is ook Israël, zo lezen we in Jer 2: 3: "De eerstelingen (het beginsel) van Zijn oogst." Aldus mogen wij volgens de rabbijnen de schepping zien: het gebied waar de Tora gedaan moet worden of, zoals Dr. De Graaff het zou kunnen zeggen: het gebied waar de Tora vlees moet worden. En het instrument dat de Here zich daartoe geschapen heeft is Israël. 

            Vleeswording van de Tora, dat is eigenlijk wat regelmatig

gebeurt in het eerste bijbelboek: toen God hemel en aarde schiep deed Hij dat met Zijn Wijsheid, Zijn Tora, die voor alle tijden bij Hem was (Spr. 8: 23 - 30). Evenzo toen Hij de mens als man en vrouw schiep en zo ook toen Hij Israël schiep. Zijn Tora zien wij vlees worden gedurende de totstandkoming van die eerste vijf bijbelboeken. Zijn Tora is het grondplan van alles wat geworden is en al het geschapene wordt in stand gehouden door Zijn Tora. En het doel van al wat geschapen is, de bestemming die God in alle dingen gelegd heeft, is óók Zijn Tora.

 

                        God heeft Zijn Tora ook geopenbaard aan mensen. Ook dat is een

vleeswording van Zijn Tora. Met de Tora moet de mens de schepping bewerken. Zoals de Tora het stelt, zo moet de mens handelen ten opzichte van alle medeschepselen. Adam moet vóór zijn val de Tora gekend hebben als geen mens na hem. Adam was vóór zijn val gaaf. Na zondeval en Zondvloed heeft God aan Noach en zijn zonen opnieuw Zijn Wijsheid bekend gemaakt: als Tora voor de volkeren (een uitdrukking die afkomstig is van het Joodse denken: Gen. 9: 1 - 6). Dan verkiest God zich uit het zaad van Noach, uit Sem: Abraham, Isaak en Jakob. De Here openbaart zich in hun leven, Hij leert hen de Tora (in Gen 26: 5 leest Israel dat de vaderen van het volk volkomen met Gods Tora bekend zijn geweest), Hij beproeft hen, Hij bouwt hen op tot het fundament van het Volk Israel gelegd is. Dan wordt het volk uit de Egyptische slavernij opgevoerd naar de Sinaï om daar de Goddelijke Wijsheid te ontvangen binnen de vorm van de stenen tafelen en het onderwijs dat Mozes op de berg van God ontvangen had. Uiteindelijk is Gods Tora omhuld in boekrollen bij Israël gekomen. En aan dit Volk ligt nu de taak de Tora in hun leven vlees te laten worden, de Tora te doen, in schepselen Gods bestemming wakker te maken, de Tora in de schepping te wekken, alles te richten naar het koninkrijk van God dat komen gaat. 

 

In alle situaties waarin het Volk terecht zal komen, ook die van de donkerste ballingschap, moet het handelen met alle schepselen volgens de bedoelingen van de Tora. Een andere relatie met de schepping is aan Israël verboden. Binnen dat Volk liggen de Torarollen te wachten op de ijverige Torastudent, die bidt: "Neem de bedekking van mijn ogen weg, opdat ik de wonderen van Uw Tora mag zien" (ps. 119: 18). De bedekking, dat is elke andere relatie die wij met de schepping hebben. De grondstemming van de Tora is de Liefde. De Liefde van God, de liefde tot God en de liefde tot de naaste. De bedekking is daar, waar deze grondstemming niet aanwezig is. Rabbi Dov Ber zegt: "Waar heeft Hij het Licht verborgen? Het Licht is te vinden tussen de regels en de letters van de Tora." De rollen zijn belangrijk omdat het Goddelijk Licht, de Goddelijke Liefde erin verborgen zijn. In de Tora ontmoet men de Liefde Gods. Israël handelt met de Torarol alsof met een Persoon gehandeld wordt. Daarnaar richt men het aangezicht als de rol de synagoge rondgedragen wordt. Daarmee danst men bij het feest van de Vreugde der Wet. Die rollen poogde men te verbergen tegen beschadiging tijdens de verschrikkelijke pogroms. De rollen moeten gaaf zijn. Geen foutje mag er gemaakt worden bij de overschrijving: op die manier kan men immers belangrijke geheimen die nog verborgen zijn voor het nageslacht open houden. Het gaaf zijn van de rollen staat model voor het volk: dat moet ook gaaf zijn in de relatie met God en schepselen. Het dient in Liefde gericht te zijn op het Koninkrijk van God, een Volk van Tsaddikim, dat elke zegening van Gods Hand, maar ook dat van Gods hand wat als straf ervaren wordt, dient te gebruiken tot Gods Eer.

 

Het verzet van de volkeren.

 

            En daar liggen dan meteen de twee mogelijkheden, de twee wijzen

waarop het leven ingericht kan worden. De zegeningen van de eerste wereld, de oude wereld van de schepping kunnen dienstbaar gemaakt worden aan de komende nieuwe wereld, de tweede wereld, het Koninkrijk Gods. Maar het is ook mogelijk om bij de eerste wereld te blijven, in gebreke te blijven, om er te leven van alle goeds dat God daar geeft, dat goeds te gebruiken uiteindelijk om zich te verharden, zich te verzelfstandigen tegenover God. Zo ongeveer spreken de rabbijnen in een aantal varianten.

 

            Dr. de Graaff heeft die twee bestaansmogelijkheden eens als

volgt verwoord: "De Here God zet een nieuw beginsel in om de gevallen schepping te redden. Het betekent een oordeel over de toestand van de gevallen wereld. Het hoogste en sterkste dat in de schepping na de zondeval is overgebleven (het oude beginsel, paradijselijke rest) is blijkbaar niet sterk genoeg om de schepping te kunnen redden. De hoogheid en de kracht van het oude is indrukwekkend. Het kan bewaard worden als een kostbaar bezit. Het kan verzorgd en gecultiveerd worden. Als zodanig kan het nog veel goeds, schoons en troostrijks schenken. Maar dit is het punt: het heeft een uitzichtloze toekomst. Het zal in kracht steeds verder afnemen. De wereld zal steeds donkerder worden totdat zij ondergaat. Het machtige in de gevallen wereld is niet machtig genoeg om die wereld te redden. Daarom stelt de Here God een nieuw beginsel Hij neemt daarvoor niet als uitgangspunt het sterke rijke, maar het zwakke arme. Niet omdat dit op zichzelf zijn liefde waard zou zijn, maar omdat het aan het volstrekt nieuwe meer plaats biedt, omdat het nieuwe sterke veel meer als nieuw duidelijk wordt in het zwakke arme . Het kan dan zeker niet met het oude verward worden. Daarmee is niet gezegd dat de Here God het oude sterke wil vernietigen. Integendeel:  De Here wil het vasthouden en redden." Dit nieuwe beginsel heeft de Here in de levens van de aartsvaders geopenbaard. En daarop is Israël gebouwd. Dit nieuwe beginsel is in Israël.

                        En dat laatste is nu juist wat de volkeren niet willen ver-

staan. De volkeren willen niet verstaan dat de redding alleen door Israël is. Dat God met Jacob en zijn zaad de wereld verlossen wil (Ob: 21). De natiën, de volkeren: ze zijn bedekt, hun hoofden zijn omwonden, haalt Dr. de Graaff aan (Jes. 25: 7). Eeuwenlang, tot nu heeft dit ook gegolden voor het overgrote deel van de Christenheid. Men ziet Israël als een dood spoor. Sinds de komst van Jezus zouden alle volkeren gelijk zijn. Men wil niet ontvangen van het heil dat God door middel van Israël als uitverkoren Volk schenken wil. Men heeft Jezus losgemaakt van zijn Volk. Daardoor verstaat men niet wat men leest. Dan ziet men niet het hoge geestelijke niveau van de aartsvaders Abraham, Isaäk en Jakob.

 

                        Om de volkeren zover te brengen dat zij Israël zegenen, ja om

desnoods die zegen af te dwingen opdat die volkeren door God gezegend kunnen worden (ook dat is doen van de Tora: het terugbrengen van de volkeren bij God), is de grote taak van Israël, dat is de worsteling van Israël in de geschiedenis.

 

 

 

De aartsvaders, de fundamenten van Israël.

 

            De weg die de Here gegaan is met de aartsvaders van Israël, is

een weg van beproevingen geweest. Het leven van Abraham heeft volgens de Joodse traditie 10 beproevingen gekend. De laatste en grootste was de Akeidah, de binding van Isaäk op Moria. In het leven van Isaäk is de zegening van zijn zonen een beproeving geweest. In Jakobs leven werd de worsteling aan de Jabbok de grote beproeving.

 

            Waarom die beproevingen? God weet immers, hoe Abraham zal rea-

geren? "De Aartsvaders worden door de beproevingen op een hoger plan gebracht, naar een nieuw, hoger geestelijk gebied. En in de tweede plaats zijn de beproevingen een lering voor het nageslacht. Zoals zij deden, zo moeten wij doen. Hashem (de Here) beproeft alleen de rechtvaardigen. (Ps. 11: 5) Een pottenbakker zal alleen de vaten beproeven die op het oog gelukt zijn, een schone vorm hebben, goed gedraaid zijn. Maar inwendig kan een barst zitten die het vat ondeugdelijk maakt. Als een man twee ossen heeft, een sterk dier en een zwak dier, op welke zal hij dan het juk van de ploeg leggen? Op de sterke, hij zal de zwakke ontzien. De zwakke wordt nooit beproefd, omdat deze in de beproeving ten onder zal gaan.", aldus R'Ellazar. Deze vorming gaat daarbij nog gepaard met het afstoten van alles wat niet kan bijdragen tot het groeien naar de grote taak voor het Volk. Abraham gewon niet alleen de zoon van de belofte, maar ook Ismaël, die verstoten moest worden. Niet alles uit de lendenen van Abraham was geschikt. Isaäk gewon niet alleen de rechtvaardige Jakob, maar ook Esau: niet door God verkoren. Van Jakob waren alle kinderen tot het Volk verkoren. De wording van Israël is uiteindelijk uit Jakob. Deze Jakob, die in de Christenheid veelal doorgaat voor een bedrieger, blijkt in Israël heel anders gekwalificeerd te zijn. In Israël is Jakobs leven, is het standhouden van Jakob in de beproevingen, ook niets anders dan profetie over Israëls toekomst, of, zoals Dr. de Graaff zegt: het geheim van de wereldgeschiedenis; de ouverture van wat komen gaat. De belangrijke gebeurtenissen in deze ouverture zijn:

                        *           de profetie omtrent de geboorte van de tweeling.

                        *           de verkoop van het eerstgeboorterecht.

                        *           De zegening van Jakob en Esau door Isaäk.

                        *           De worsteling aan de Jabbok.

 

            Dr. F. de Graaff heeft deze zaken in zijn prediking en zijn

boeken ruime aandacht gegeven: in de twee delen "Jezus de Verborgene" die het Johannesevangelie en het Mattheüsevangelie behandelen, in "Israel Hellas Rome", doch het eerst in "Het geheim van de wereldgeschiedenis" (1982). In zijn visie sluit Dr. de Graaff aan bij wat de rabbijnen over deze zaken zeggen: hier is sprake van gebeurtenissen die de wereldgeschiedenis zullen gaan bepalen. "Elke gebeurtenis die plaats vond in het leven van de drie patriarchen voorspelt wat gaat gebeuren met zijn nakomelingen" zo zegt Ramban.

 

De profetie aan Rebekka.

 

            Zoals alle stammoeders van Israël, is ook Rebekka onvruchtbaar.

Wanneer de gebeden van Isaäk en Rebekka verhoord worden is er dan ook sprake van een wonder en dus een zeer bijzondere geboorte. Zo was het ook al gesteld met de geboorte van Isaäk zelf. Als Rebekka bemerkt dat de kinderen in haar schoot tegen elkaar stoten vraagt zij uit ongerustheid aan God de betekenis daarvan. Hij antwoordt haar: "Twee stammen zijn in uw lijf, twee zonen (regimes) vanaf uw schoot gescheiden, hoop overweldigt hoop, (macht zal overgaan van het ene regime op het andere) oudere zal jongere dienen." Hierin ligt eigenlijk alles al verborgen. Volgens de Midrasj vocht hier Esau al met Jakob om als eerste geboren te worden. Rasji stelt dat hier al de strijd zich afspeelt tussen Jakob en Esau over de verdeling van de twee werelden: wie erft deze wereld, wie erft de komende wereld. "Twee trotste naties in uw baarmoeder, ieder buit nemend in hun wereld. Esau in deze wereld, Jacob in de komende." zegt Midrasj en haalt ook nog Ps 58: 4 aan: "De goddelozen strekken hun vuist uit in de baarmoeder". De strijd tussen Jakob en Esau is voor de geboorte reeds begonnen. en zal na de geboorte in de volgende fase overgaan. En omdat in de profetie over natiën, volken gesproken wordt, zal de strijd ook voortgaan in hun nageslacht. Een worsteling, een strijd de hele geschiedenis door. Een worsteling waarvan de twee strijdende partijen door God zelf in de moederschoot van Rebekka gebracht zijn. Een strijd waarin deze wereld dienstbaar gemaakt moet worden aan de komende wereld: het beginsel in Jakob, een strijd tegen een macht die alles dienstbaar wil maken aan deze wereld die hij apart wil houden, verzelfstandigen tegenover God: het beginsel van Esau. Nooit zullen deze twee machten naast elkaar kunnen bestaan. Het opstaan van de ene macht betekent de val van de andere macht. Uiteindelijk zal de oudere de jongere dienen. Hoe groot en hoe breed en tot hoever de uitwerking van deze profetie in de geschiedenis zijn zal, begint duidelijk te worden in het leven van Jakob en Esau zelf.

 

            De meeste Joodse commentatoren zijn het erover eens dat Rebekka

deze profetie niet aan Isaäk heeft meegedeeld. "Het lijkt erop dat Rebekka gevraagd is om dit voor Isaäk geheim te houden, opdat hij niet zou nalaten Esau op te voeden in de dienst van God. Als Isaäk zich niet in gelijke mate zou wijden aan Jakob en Esau, dan zou de laatste een excuus hebben gehad om zijn verplichtingen aan God te ontkennen". (Daas Soferim).

 

            Als de tweeling wordt geboren blijkt Esau rood te zijn. Hoewel

het rode van Esau een voorteken was van een leven vol geweld en bloedvergieten: "Hij was rood, zijn voedsel was rood, zijn land was rood (Gen 34: 2), zijn krijgers waren rood (Nahum 2: 4) en hun wapenuitrusting was rood" (zegt de Midrasj, met het laatste doelend op de rode krijgsuitrusting van de Romeinse soldaten, want ook die worden vereenzelvigd met de macht van Esau), was het toch zo, dat de Tora ook zijn leven had kunnen besturen, zoals dat bij de rode David immers het geval was.

 

Jakob koopt het eerstgeboorterecht.

 

            Tot de oudere de jongere zal dienen (volgens alle rabbijnen

eensluidend: tot de Messiaanse tijden) zal er strijd zijn. Die onverenigbaarheid van beginselen in Jakob en Esau roept een belangrijke vraag op. Als Esau deze wereld erft, als Esau in deze wereld sterk is, is het dan nog wel mogelijk dat Jakob als Tsaddik deze wereld in dienst kan stellen van de toekomende wereld? Zal Esau niet veel eerder proberen alles wat van de tweede, de komende wereld, komt in dienst te stellen van zijn eigen doelen? En als Jakob de komende wereld erft, is het dan niet deze wereld die hij dienstbaar moet maken aan de komende wereld? Het betekent dat de strijd aangegaan moet worden: Jakob heeft geen andere keuze. Er is echter een groot verschil tussen de strijd die Jakob voeren gaat en de strijd die Esau voeren gaat. De strijd van Jakob is gericht op de redding van de eerste wereld en daarmee ook de redding van Esau. De strijd van Esau gaat een ander karakter krijgen.

 

            De strijd van Jakob openbaart zich na de geboorte bij de ver-

koop van het eerstgeboorterecht. Verschillende rabbijnen wijzen op de getalswaarde van rk{B= (eerstgeboorterecht): 2 + 20 + 200. Met deze waarde verwijst het woord naar de tweede, de toekomende wereld. De eersteling is met het dubbele deel van de erfenis het directe eigendom van God zelf. Dit dubbele deel is bestemd om gerechtigheid (Chesed) mee te doen, tot eer van God. Dan ziet Jakob dat dit deel niet in goede handen is bij Esau. Esau zal dit dubbele deel bezoedelen door het te gebruiken voor zijn verzelfstandiging tegenover God.

 

Als Jakob het voorstel doet van de verkoop van het eerstgeboorterecht  zegt Esau: "Zie, ik ga sterven, waartoe mij dan de eerstgeboorte?"  (Gen 25: 32) Pesitka Zutrasa stelt: "Hier koos Esau voor de eerste wereld, hij had geen vertrouwen in de toekomende wereld" Op het cruciale moment kiest Esau voor een pot bonen. "Hij at, dronk, stond op en ging weg, alzo verachtte Esau de eerstgeboorte." (Gen 25:34) "Om met zijn jagerstraditie voort te gaan" (aldus de Radak).

 

            Dr. de Graaff heeft de jagerstraditie omschreven als het leven

vanuit de laatste krachten in de schepping, het oude beginsel. In dat oude beginsel, dat zich al openbaarde bij Nimrod (een geweldig jager tegenover God) en dat via het beeld van de droom van Nebukadnezar alle wereldrijken door zal gaan tot en met Rome, daarin verschanst Esau zich. En hij veracht het ook dat de eerste wereld en dus ook Esau zelf in principe door deze verkoop aan het beginsel in Jakob van de dood gered is. Nu kan Jakob immers met dit dubbele deel de komende wereld dienen, Chesed doen (gerechtigheid en liefde bewijzen).

 

De zegeningen die Isaäk aan Jakob en Esau geeft.

 

            Zo laat zich ook de volgende geschiedenis verstaan in het licht

van de profetie. Isaäk dreigt de zegening van de eerstgeboorte te geven aan Esau, tegen de profetie in. De zegening dient bij Jakob te komen. Rebekka voert haar plan uit, waar Jakob met tegenzin aan meewerkt (Gen. 27: 12 en 13). Er is sprake van bedrog, in de richting van zijn vader en zijn broer. En toch wordt tegelijkertijd gehandeld volgens de profetie. Uitvoerig wordt hier door de rabbijnen over gesproken. Uitvoerig worden deze dingen ook door Dr. de Graaff behandeld.

 

            In navolging van Rasji stellen vele rabbijnen dat Isaäk een

evenwicht heeft willen vormen tussen Jakob en Esau. Jakob was zonder meer de rechtvaardige, die de Abrahamitische zegen zou meekrijgen. Voor Esau, de eerstgeborene had hij de eerstgeboortezegen gedacht. In vrede zou het nageslacht van Jakob in het heilige land zich volledig kunnen wijden aan de dienst van God die behoort bij de Abrahamitische zegen, beschermd door Esau die daartoe de macht in deze wereld krijgt: "Wees een heer voor uw broeders" zegt hij daarom als hij de zegen uitspreekt. En daar vergist Isaäk zich volgens de Joodse traditie. Jakob en Esau kunnen niet naast elkaar "groot" zijn. Dat was reeds in de profetie aangekondigd. Men stelt dat als de eerstgeboortezegen naar Esau gegaan was, er voor Jakob geen plaats meer geweest was in deze wereld. Daarom hebben Rebekka en Jakob opgetreden, en zelfs het middel van bedrog niet geschuwd, omdat zij de profetie ook hebben opgevat als een opdracht die de Here gaf. Want dat is ook kenmerkend voor Israël: profetie is niet alleen dat wat zonder meer gebeuren gaat, het is ook opdracht.

 

            In totaal is er sprake van drie zegeningen in deze geschiede-

nis. De eerste is de zegening die Jakob ontving, maar door Isaäk aan Esau toebedacht was: de eerstgeboortezegen. Isaäk had zeker argwaan. Hij sprak: "De stem is Jakobs stem, maar de handen zijn Esau's handen." Daarom vragen vele rabbijnen zich af wie er eigenlijk door Isaac gezegend is. De Midrasj zegt: "Wanneer Israël zijn stem gebruikt zonder gebed en zonder Torastudie, dan hebben Esau's handen de heerschappij. Maar wanneer de stem van Jakob in de synagogen klinkt, kan Jakob niet overheerst worden, de handen van Esau zijn dan te zwak." Toch is in de Joodse traditie ook de stelling van Dr. de Graaff te vinden: Alleen Jacob was degene die daar gezegend werd.

 

            Maar er gebeurt nog meer. Ook Esau wordt gezegend. Hem wordt de

mogelijkheid toegevoegd: "En op uw zwaard zult gij leven, en u zult uw broeder dienen; doch het zal geschieden als gij heersen zult (dat is als Jakob niet waardig is, zo zegt R'Saadiah Gaon), dan zult gij zijn juk van uw hals afrukken." (Gen 27: 40) En welke visie men ook zou willen verdedigen, de mogelijkheden die dat voor het verloop van de wereldgeschiedenis bieden gaat, leveren weinig verschil op. Esau blijft sterk, kan door de zegen die zijn vader hem meegaf zich verzetten tegen Jakob en zal dit ook doen, ongeacht of Jakobs stem in de synagoge klinkt: "De dagen van de rouw mijns vaders naderen, en ik zal mijn broeder Jakob vermoorden." (Gen 27: 41). Hier spreekt Esau uit wat alle eeuwen door door de antisemiet is uitgesproken. Yalkut zegt: "Toen Mordechai hoorde van het plan van Haman en Ahasveros riep hij uit: Voorvader Isaäk, wat hebt u gedaan? Esau schreeuwde het voor u uit, en gij hebt zijn klacht met zorg behandeld en hem gezegend! Nu worden wij door zijn nageslacht vermoord."

 

            De derde zegen is de Abrahamitische zegen die Jakob krijgt van

zijn vader voor zijn vertrek naar Paddan Aram. En dat betekent, dat Jakob in de rij van de aartsvaders komt te staan, dat hij de toekomstige vader van de verzameling van volkeren zal worden. Uit hem zal de Messias voortkomen. Openlijk, zonder dat er van enig bedrog sprake is ontvangt Jakob deze zegen van zijn vader Isaäk. In Bethel wordt de zegening door de Here zelf bevestigd.

 

            Hier ontvangt Jakob ook het visioen van de engelen op de

ladder. In dit visioen blijkt dat er machten boven mensen uit gaan. Dat culturen geleid worden door engelenmachten. In het leven van Jakob wordt duidelijk dat de strijd die Jakob moet voeren feitelijk een strijd is met machten die boven culturen staan. Bovenaan de ladder staat de Here zelf. De engelen kunnen alleen opstijgen vanaf de plaats waar Jakob is. De engelen kunnen niet om Jakob heen, omdat Jakob verbonden is met de Heer der engelenmachten. Duidelijk stelt de traditie van Israël dat Jakob in deze engelen ook de cultuurmachten ontmoette van die culturen waar zijn nageslacht in ballingschap zou vertoeven. De laatste engel is die van Edom. Dit is de langdurigste ballingschap voor Jakob. Deze engelenmacht openbaart zich op verschillende wijzen. Reeds aan Abraham werd deze macht getoond in de vorm van Tidal, koning van volkeren (Gen 14: 1), maar ook de koning van Tyrus wordt door de rabbijnen aangemerkt als dezelfde macht. Rasji haalt Ez. 26: 2 aan: "Verbroken is de deur der volkeren, maar naar mijn kant staat zij open!" en wijst daarbij op de profetie aan Rebekka: "Macht zal overgaan van het ene regime op het andere". Ten slotte Rome. En zelfs, wanneer er van een Romeins Rijk al lang geen sprake meer is, dan nog bestaat die geestelijke macht, de engel van Edom, de engel van Esau. Men spreekt wel van het vergif van Edom.  Al deze machten zullen Jakob bestrijden, het heeft te maken met het bedrog van Jakob en de tranen van Esau, maar toch kunnen ze tegelijkertijd niet om Jakob heen.

 

 

De worsteling met de Engel van Esau.

 

            En zo nadert de aartsvaderlijke geschiedenis haar climax: de

worsteling aan de Jabbok. Als Jakob terug komt in het land van de vaderen, dan moet hij Esau ontmoeten. De worsteling aan de Jabbok heeft daar alles mee te maken. De Christelijke traditie heeft de belangrijke betekenis hiervan verduisterd door te stellen dat Jakob hier met de Here geworsteld heeft. Dr. de Graaff wijst erop dat de Joodse exegese veel sterker staat dan de Christelijke: Jakob strijdt hier met de engelenmacht van Esau. "Doch Jakob bleef alleen over; en een man worstelde met hem, totdat de dageraad opging" (Gen 32: 24). In Hos. 12: 4 lezen we dat Jakob met de Here aan zijn zijde streed tegen een engel: "Ja, hij gedroeg zich vorstelijk tegen de engel en overmocht hem. En hij weende en smeekte hem". Welnu zegt Israël: Zou Jakob de Here kunnen overwinnen? Zou Jakob de Here een zegening af kunnen dwingen? En zou de Here moeten vluchten voor de dagenraad die Hijzelf geschapen heeft? Zou de Here zijn Naam niet willen openbaren aan Jakob zoals Hij voorheen reeds gedaan had? En als Jakob nadien zijn broer Esau ontmoet, dan zegt hij: "Ik heb uw aangezicht gezien, als ziende het aangezicht van een goddelijk wezen." (Gen 33: 10) Nu zijn er in het Joodse verstaan van deze geschiedenis verschillende varianten aanwezig, maar alle stemmen zij hierin overeen: het wezen waarmee Jakob streed had alles met Esau te maken.

 

            De rabbijnen denken verder over dit grote gebeuren: "Deze

engel, representatief voor het Rijk van Edom, zal strijden met de afstammelingen van Jakob, met hen worstelen om hen van Gods weg af te houden, tot het aanbreken van de dageraad. De dageraad: Israëls verlossing, wanneer de lange nacht van de ballingschap eindelijk zal ophouden." zegt Lekach Tov. En Ramban zegt: "De strijd van Jakob was er om de engel te dwingen Gods Woord uit te voeren." (Daarbij haalt hij Ps. 103: 20 aan en met het "doen van Zijn Woord" doelt hij erop, dat de engel dient te handelen overeenkomstig de profetie. Daarom wil Jakob hem de zegen afdwingen. Niet het engelenwezen, maar God zelf heeft Jakob daarop Israël genoemd (Gen 35: 10). De naam "Israël" is verbonden met deze strijd aan de Jabbok. In die naam is de overwinning vastgelegd. Ook over de aard van de worsteling wordt het een en ander gezegd. Hoewel de worsteling een geestelijk gebeuren is geweest, wijst rabbi Joshua ben Levi erop, dat in het hebreeuws het woord voor worstelen verwant is met het woord voor stof: qb*a* :"Dit leert ons dat het stof van hun voeten werd opgeworpen tot aan Gods troon. De hele kosmos, alle gebieden ervan zijn op deze strijd betrokken." Anderen wijzen erop dat de stofstorm vooral wordt veroorzaakt door de engel. Door het stof wordt alle schoonheid, alles wat aan de Here herinnert, bedekt. Goud en klei tonen hetzelfde aanzien bedekt onder het stof. Hier wordt verwezen naar de Tora. Jakob wil het stof op het goud weer verwijderen, wil de Tora laten oplichten in de schepping, Esau's macht tracht de Tora te verduisteren. Ja zelfs de troon van de Here tracht deze engel met zijn stof te verduisteren. Het is een strijd, door alle culturen heen, door alle gebieden van de kosmos heen, door alle tijden heen. In de strijd tussen Jakob en de engel, bemerkt de engel dat hij Jakob niet overwinnen kan. Dan slaat hij de heup van Jakob, zodat deze verder mank door het leven gaat. Hirsch en Heidenheim wijzen erop dat het slaan van de engel (ug^^n*) eigenlijk een onzedelijk aanraken inhoudt, het slaan van de geslachtsdelen. De engel vergrijpt zich aan het nageslacht van Jakob, omdat hij de aartsvader niet overwinnen kan. Zo worden heel Israël, heel Edom, heel de kosmos, alle engelenmacht en daarmee ook al de volkeren op een verschrikkelijke manier in deze strijd betrokken.

 

De worsteling van het Volk in de geschiedenis.

 

            De Aggadah zegt: "Esau sprak: Kaïn was een dwaas, dat hij Abel

doodde toen Adam nog leefde. Wist hij niet, dat Adam nog een andere zoon kon ontvangen? Ik zal die fout niet maken. Is zal wachten tot mijn vader gestorven is! Farao zei: Esau was een dwaas! Wist hij niet dat Jakob al kinderen kreeg terwijl zijn vader nog leefde? Ik zal zijn zonen doden! Haman sprak: Farao was een dwaas, toen hij het plan had alle jongentjes van Israel te doden. Wist hij niet, dat de meisjes later met mannen zouden gaan trouwen? Ik zal het volk doden! Gog en Magog zullen eens zeggen: Alle eerderen waren dwazen door een complot tegen Israel te smeden. Wisten zij dan niet, dat dit volk een Verdediger in de hemelen heeft? Ik zal dezelfde fout niet maken: eerst zal ik de Verdediger verslaan, daarna zal ik met Israël afrekenen." De strijd der machten wordt steeds heviger. Magog wordt door de wijzen van Israel uiteindelijk ook gezien als een volk dat bestuurd wordt door de geest van Esau. Magog stamt volgens de volkerenlijst af van Japheth. De profeet Ezechiël geeft in de hoofdstukken 38 en 39 duidelijk te kennen dat vele volkeren, afkomstig uit Japhet en Cham, maar ook uit Sem samen zullen optrekken om te strijden tegen Israël. Maar aan het hoofd daarvan staat Gog. Vele rabbijnen zeggen dat Gog zelf een afstammeling van Esau is: het vergif van Esau, dat de volkeren meesleurt. De Midrasj zegt dat Gog dezelfde is als Romulus en toont daarmee dat zij op de hoogte is van de mythologie der volkeren en vooral, dat zij die mythologie serieus neemt: aan het begin van de Romeinse geschiedenis staat ook een tweelingenstrijd, maar dan de Romeinse interpretatie van de ouverture van de wereldgeschiedenis.

 

            Wat Gog met Magog doet komt treffend overeen met de geschiede-

nis van Esther: Haman de Agagiet (Edomiet) trekt Ahasveros (Japhethiet) in zijn net, Edom gebruikt Japhet als instrument om tegen Jakob te strijden. Hirsch wijst erop, dat juist Japheth zoveel gaven van God ontvangen heeft vooral op het aesthetische vlak: kunst, drama, poëzie, muziek, sport, filosofie; al deze zaken hebben hun wortels in Japheth. Het zijn geschonken instrumenten, die om een geestelijke leiding vragen. Onder geestelijke leiding kunnen hieruit grote culturen ontstaan. Nimrod, Esau, Gog: Edom heeft in de geschiedenis volop die leiding geschonken. De rabbijnen zien daarom het woongebied van Japheth (Europa!) als het belangrijke toneel waar de strijd tussen Jakob en Esau zich afspeelt.

 

            Japheth kan echter ook geestelijke leiding vanuit Sem ontvan-

gen. De geschiedenis van de dronken Noach toont ons dat. Rasji: "Japheth liet zich daar door Sem trekken tot de nobele daad van het bedekken van hun naakte vader." Met het aantippen van deze mogelijkheid zegt Rasji dat ook Jacob zich van Japheth kan bedienen.

 

            Dan zijn er nog stemmen in Israël over twee Messiassen: De

Messias ben Joseef, die om zal komen in de strijd tegen Gog en de Messias ben David, die uiteindelijke Gog en Magog zal verslaan. Verder zwijgen de rabbijnen. Over de wijze van strijden aan Israëls kant wordt weinig gesproken. Dat is begrijpelijk: de strijd is nog steeds gaande. Esau wil Jakob vermoorden, de geschiedenis door. Jakob strijdt om Esau samen met zijn medestanders, samen met zijn culturen te redden.

 

"Rom gegen Judäa, Judäa tegen Rom".

 

            Dr. de Graaff is één van de weinige voorgangers in onze Wester-

se cultuur geweest, die ons met zijn werk in de gelegenheid stelt de ogen te openen voor deze belangrijke strijd tussen Jakob en Esau. Daardoor is de exegese van teksten door hierboven aangehaalde rabbijnen voor ons verstaanbaarder geworden. Dat hij zo'n voorganger heeft mogen zijn, heeft ongetwijfeld te maken met grote gebeurtenissen die aanstaande zijn.

 

            De grote wijsgeer Friedrich Nietzsche is degene geweest die hem

het zicht op deze grote strijd in de geschiedenis geschonken heeft: "Rom gegen Judäa, Judäa gegen Rom: Es gab bisher kein größeres Ereignis als diesen Kampf diese Fragestellung , diesen todfeindlichen Widerspruch.” 1 Nietzsche schetst na deze uitspraak zeer summier het verloop van deze strijd in ons cultuurgebied (tot Napoleon). En deze grote filosemiet laat geen twijfel over de afloop daarvan. In een overigens prachtig stuk (waaruit een zeer grote waardering blijkt voor het Joodse Volk en voor de waarden die dit Volk vertegenwoordigt), zegt Nietzsche: "Vom Volke Israel. – Zu den Schauspielen, auf welche uns das nächste Jahrhundert einladet, gehört die Entscheidung im Schicksale der europäische Juden. Dasz sie ihren Würfel geworfen, ihren Rubikon überschritten haben, greift man jetzt mit beiden Händen: es bleibt ihnen nur noch übrig, entweder die Herren Europas zu werden, oder Europa zu verlieren, so wie sie einst vor langen Zeiten Ägypten verloren, wo sie sich vor ein ähnliches Entweder-Oder gestellt hatten. In Europa aber haben sie eine Schule von achtzehn Jahrhunderten durchgemacht, wie sie hier kein anderes Volk aufweisen kann, und zwar so, dasz nicht eben der Gemeinschaft, aber um so mehr den Einzelnen die Erfahrungen dieser entsetzlichen Übungszeit zugute gekommen sind. Infolge davon sind die seelischen und geistigen Hilfsquellen bei den jetzigen Juden auszerordentlich; sie greifen in der Not am Seltensten von allen, die Europa bewohnen, zum Becher oder zum Selbstmord, um einer tiefen Verlegenheit zu entgehen, - was dem geringer Begabten so nahe liegt. Jeder Jude hat in der Geschichte seiner Väter und Groszväter eine Fundgrube van Beispielen kältester Besonnenheit und Beharrlichkeit in Furchtbaren Lagen, von feinster Überlistung und Ausnützung des Unglücks und des Zufalls; Ihre Tapferkeit unter dem Deckmantel erbärmlicher Unterwerfung, Ihr Heroismus im spernere se sperni übertrifft die Tugenden aller Heiligen. Man hat sie verächtlich machen wollen, dadurch, dasz man sie zwei Jahrtausende lang verächtlich behandelte und Ihnen den Zugang zu allen Ehren, zu allem Ehrbaren verwehrte, dafür sie um so tiefer in die schmutzigeren Gewerbe hineinstiesz, - und wahrhaftig, sie sind unter dieser Prozedur nicht reinlicher geworden. Aber verächtlich? Sie haben selber nie aufgehört sich zu den höchsten Dingen berufen zu glauben, und ebenso haben die Tugenden aller Leidenden nie aufgehört, sie zu schmücken. Die Art, wie sie ihre Väter und ihre Kinder ehren, die Vernunft ihrer Ehen und Ehesitten zeichnet sich under allen Europäern aus. Zu alledem verstanden sie es, ein Gefühl der Macht und der Ewige Rache sich aus eben den Gewerben zu schaffen, welche man ihnen überliesz (oder denen man sie überliesz); man musz es zur Entschuldigung selbst ihres Wuchers sagen, dasz sie ohne diese gelegentliche angenehme und nützliche Folterung ihrer Verächter es schwerlich ausgehalten hätten , sich so lange selbst zu achten. Denn unsere Achtung vor uns selber ist daran gebunden, dasz wier Wiedervergeltung im Guten und Schlimmen üben können. Dabei reiszt sie ihre Rache nicht leicht zu weit: denn sie haben alle die Freisinnigkeit, auch die der Seele, zu welcher der häufige Wechsel des Ortes, des Klimas, der Sitten von Nachbarn und Unterdrückern den Menschen erzieht, sie besitzen die bei weitem gröszte Erfahrung in allem menschlichen Verkehre und üben selbst in der Leidenschaft noch die Vorsicht dieser Erfahrung. Ihrer geistigen Geschmeidigkeit und Gewitztheit sind sie so sicher, dasz sie nie, selbst in der bittersten Lage nicht, nötig haben, mit der physischen Kraft, als groβe Arbeiter, Lastträger, Ackerbausklaven ihr Brot zu erwerben. Ihren Manieren merkt man noch an, dasz man ihnen niemals ritterlich vornehme  Empfindungen in de Seele und schöne Waffen um den Leib gegeben hat: etwas Zudringliches wechselt mit einer oft zärtlichen, fast stets peinlichen Unterwürfigkeit. Aber jetzt, da sie unvermeidlich von Jahr zu Jahr mehr sich mit dem besten Adel Europas verschwägern, werden sie bald eine gute Erbschaft von Manieren des Geistes und Leibes gemacht haben: so dasz sie in hundert Jahren schon vornehm genug dreinschauen werden, um als Herren bei den ihnen Unterworfenen nicht Scham zu erregen. Und darauf kommt es an! Deshalb ist ein Austrag ihrer Sache für jetzt noch unverfrüht ! Sie wissen selber am besten, dasz an eine Eroberung Europas und an irgendwelche Gewaltsamkeit für sie nicht zu denken ist:. wohl aber, dasz Europa irgendwann einmal wie eine völlig reife  Frucht ihnen in die Hand fallen dürfte welche  sich ihr nur leicht entgegenstreckt. Inzwischen haben sie dazu nötig, auf allen Gebieten der  europäischen Auszeichnung sich auszuzeichnen und unter den Ersten zu stehen: bis sie es so weit bringen, das, was auszeichnen soll, selber zu bestimmen. Dann werden sie Erfinder und Wegzeiger der Europäer heiszen und nicht mehr deren Scham beleidigen. Und wohin soll auch diese Fülle angesammelter groszer Eindrücke, welche die jüdische Geschichte für jede jüdische Familie ausgemacht, diese Fülle von Leidenschaften, Tugenden, Entschlüssen, Entsagungen, Kämpfen, Siegen aller Art, - wohin soll sie sich ausströmen, wenn nicht zuletzt in grosze geistige Menschen und Werke! Dann, wenn die Juden auf solche Edelsteine und goldene Gefäsze als ihr Werk hinzuweisen haben, wie sie die europäischen Völker kürzerer und weniger tiefer Erfahrung nicht hervorzubringen vermögen und vermochten, wenn  Israel  seine ewige Rache in eine ewige Segnung Europas verwandelt haben wird: dann wird jener siebente Tag wieder einmal da sein, an dem der alte Judengott sich seiner selber, seiner Schöpfung und seiner auserwählten  Volkes freuen darf, - und wir alle, alle wollen uns mit ihm freuen! " (Morgenröte, derde boek nr. 205).

 

            Als deze strijd de belangrijkste is van de wereldgeschiedenis,

dan heeft Dr. de Graaff gelijk wanneer hij stelt dat ook het Nieuwe Testament, dat ook het optreden van de Here Jezus in het licht van deze strijd geplaatst moet worden. Dat doet zeker niets af aan de waarde van het grote Offer dat door Hem gebracht is. Het Optreden van Jezus wordt hierdoor nog veel sterker in verband met het zgn. Oude Testament gebracht.

 

            De nacht van Zijn geboorte is dan tekenend. Rome is op het

toppunt van de heerschappij onder Augustus, Judea maakt deel daarvan uit en wordt bestuurd door Herodes de Edomiet. Als de Messias (het vleesgeworden woord, de vleesgeworden Tora) geboren wordt vergrijpt Herodes zich aan het leven van Joodse kinderen in de hoop de Messias ook gedood te hebben. Jakob staat dan opnieuw tegenover Esau. En ook dit zal zich verhevigen tot de Jabbokstrijd. Hij wordt gevoerd naar de woestijn om de verzoekingen van de Satan het uiteindelijke wezen achter Esau, te weerstaan. Jezus wordt daar pasas tas basileias ths oi*koumenhs  aangeboden (alle koninkrijken van de oecumene, de bewoonde wereld. In Zijn dagen verstond men onder deze woorden: het Romeinse Rijk). Jezus doorstaat de beproevingen.

 

            Golgotha is ook de Jabbok. Daar blijkt de Messias, na door de

Romeinen gekruisigd te zijn, uit de dood op te staan. Daarmee is de schepping gered en de Messias triomfeert over Rome.

 

            Nu wordt Rome benaderd met een sublieme strijdmethode. De Messias is het hart van

Israel. Nooit zou Rome, nooit zou Edom de Verlosser, de grote Rechtvaardiger uit handen van Israël willen ontvangen. Daarom doet dit Volk afstand van het meest kostbare wat onder haar geleefd heeft: het distantieert zich van Jezus. Het doet alsof het Jezus verwerpt. Zo wordt het Evangelie gepresenteerd aan de Romeinen. Dat doet niets af aan de waarde van het Evangelie, maar zegt wel veel over de gedaante (namenlijk de schijnvijandigheid van het Jodendom ten opzichte van Jezus), waarin het Evangelie tot ons gekomen is.

 

            Rome pretendeert zelf het heil voor de volkeren te zijn, maar raakt vermoeid. Als door

decadentie het rijk ten onder dreigt te gaan aanvaardt het in de persoon van keizer Constantijn de

Grote het Evangelie. Hiermee heeft Rome de Messias van Israël als haar Verlosser aanvaard.

(Nietzsche noemde het Evangelie: "Köder", lokaas voor Rome!). Rome heeft hiermee Jakobs God

als hoogste God erkend. Zoals Esau's krachten hersteld waren door de linzenmoes en hij zijn weg

weer ging, zo deed ook Rome na het aanvaarden van de gaven in het Christendom. De aanval van

Israël op Rome blijkt hier al redding te betekenen. In Israël wordt die geheimzinnige aanwezigheid

Gods in Rome ook opgemerkt. Rabbi Jehoshua ben Levi zegt: "Wanneer iemand vraagt waar uw

Verlosser is, zo antwoordt: In de grote stad Rome, want in Jesaja 21: 11 is geschreven: Tot mij roept

men in Seïr, in Edom." Seïr is de plaats waar Esau zich terug trok, en waarvan Jakob gezegd had dat

hij er Esau zou ontmoeten. Jacob is nooit naar Seïr toegegaan.

 

            De Romeins Katholieke Kerk keert zich met kracht tegen de

Joodse elementen in het Christendom, nadat zij de eerste overwinning van Israel bemerkt heeft. Vanaf de tweede eeuw is er een duidelijk streven in de Kerk om zich van het Jodendom los te maken. De Ebionieten (Judaistische christenen) worden uit de Kerk geweerd. Daarmee verloor de Kerk de band met haar Joodse oorsprong. Men ontnam in de loop der tijdens steeds meer Joodse trekken aan Jezus. Esau-Rome wil geen verlosser uit Jacob, maar een eigen verlosser. Er zijn vele anti-Joodse uitspraken van vele kerkvaders. Dr. de Graaff heeft de gedachte geopperd, dat het protest van de synagoge tegen Jezus weleens begrepen zou kunnen worden als een protest tegen het uitsnijden van het hart (Jezus) uit het Volk. Uiteindelijk wordt het Joodse Volk vervangen door de Kerk. Men dichtte de Kerk de zegeningen en het Joodse Volk een Goddelijke vloek toe. En juist daaruit leidde men af, dat men ook zelf de Jood mocht vervloeken.

 

            In de Jacobszegen is echter uitgesproken: "Wie u vervloekt, is

vervloekt." (Gen 27: 29). Na het jaar 1000 braken de Jodenvervolgingen uit. In zijn werk verklaart Dr. de Graaff het belang van dit jaartal. Alle vervolgingen baatten echter niet, de Jood bleef. Al is het in de Islamitische cultuur veel aantrekkelijker voor Israël; het Westen, Rome wordt niet losgelaten.

 

            In de Reformatie gaat Israël opnieuw tot de aanval over. De

Reformatie wil naar het Bijbels getuigenis terugkeren. Dat betekent ook tot de Joodse wortels die door de Kerk bedekt, uitgebannen zijn. Het lijkt dat grote delen van de macht van Rome afbrokkelen. Opnieuw slaat Rome toe in de Contra-Reformatie. De Inquisitie barst los over de Reformatie, maar ook over de Joden. Met geweld worden bijna letterlijk de grenzen van het oude Romeinse Rijk hersteld. Luther was teleurgesteld dat de Joden niet tot de Reformatie overgingen. Nog teveel trekken van Esau waren in de Reformatie aanwezig. Luthers genegenheid voor het Jodendom sloeg om in haat. In het kader van de grote strijd zegt Dr. de Graaff: "Was het niet naïef om dit te verwachten? Dan zou het hoofdkwartier zich vereenzelvigd hebben met een voorpost van de strijd, waarom de wereldgeschiedenis draait." Veel betekenend is ook, dat zowel Willem de Zwijger als stadhouder-koning Willem III in hun strijd werden bijgestaan door Joden. Tot beide Oranjes is gezegd: "Uw zaak is onze zaak." Daarmee worden ook zij geplaatst als instrumenten in de worsteling met Esau.

 

Vanaf de Verlichting wordt in Europa de strijd veel meer op een saeculier vlak gestreden. In de Tweede Wereldoorlog doet Esau de vreselijke aanval waarbij Jakob bijna onder dreigt te gaan. Esau's plan dreigt uitgevoerd te worden: "Ik zal mijn broeder worgen." Ook toen heeft Jacob Esau niet losgelaten.

Dr. de Graaff nadert onze eigen tijd: "Eén ding is zeker:

Israël houdt de Christenheid nog steeds vast. Nog altijd is de Jood van grote betekenis in de wereldgeschiedenis. Het is of Jacobs greep, ik laat u niet gaan, steeds heftiger wordt. De mensheid leeft in een zo grote crisis, in een zo gevaarlijke situatie, dat een redelijke uitkomst steeds minder mogelijk lijkt. Met de dag wordt de situatie angstwekkender. Wat steekt daarachter? Het antwoord van het profetisch verhaal luidt: de benardheid der situatie is Jakobs greep, die Esau wil dwingen om hem te zegenen opdat dan eindelijk Esau zelf gezegend zal zijn. Hoe zal Esau, de Christenheid, dan gezegend worden? Het antwoord is: dan zal de wederkomst des Heren geschieden. Dat is het waarop de ware gelovigen in Israël en in de kerk steeds gewacht hebben. Dan zal de ontknoping der wereldgeschiedenis zijn. Dan zullen hemel en aarde vernieuwd worden." Het boek Zohar zegt: "De Messias zal niet eerder komen dan wanneer de tranen van Esau gedroogd zijn." Paulus zegt in Rom. 11: "Een gedeeltelijke verharding (de breuk van Israël met Jezus) aan Israël is geschied, totdat de volheid der heidenen zal zijn ingegaan, en zo zal geheel Israël gered worden; gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob." Onder de goddeloosheden valt zeker ook het bedrog dat Jakob gepleegd heeft. De volkeren zowel als Israël hebben de Verlosser nodig. Dr. de Graaff: "Israël werpt de camouflage af, zodra de Christenheid laat blijken, dat zij alle miskenning van het Jodendom heeft afgeworpen." In Matth. 25: 31 e.v. spreekt Jezus over het laatste oordeel. Daar worden de volkeren door Hem geoordeeld. De maatstaf voor hun zegening of vervloeking zal zijn wat zij aan "één van deze Mijn broeders, zelfs aan één van de minsten hunner" hebben gedaan. Het gaat over volkeren. Met de "broeders des Heren" is dan het Joodse Volk bedoeld. Het is duidelijk: Hier wordt de Jacobszegen herhaald: "Die u zegenen, zijn gezegend. Die u vervloekt, is vervloekt." Met nadruk wordt hier de eenheid tussen Jezus en zijn Volk gesteld: "Wie de Jood zegent, zegent Mij." In Matth. 25 is gezegd hoe de volkeren Israël kunnen zegenen.

 

            Veel meer en veel uitvoeriger spreekt Dr. de Graaff over deze

belangrijke dingen die hier in één beperkt artikel behandeld werden. Wij hebben gepoogd om met Joodse bronnen aan te geven hoezeer het werk van Dr. de Graaff met diezelfde bronnen verwant is en hoe belangrijk deze aan het Jodendom ontleende, door Nietzsche getoonde en door Dr. de Graaff uitgewerkte visie op de geschiedenis is, om de grote problemen in onze cultuur te verstaan en er een antwoord op te vinden: "Hoe wordt Rome, hoe wordt de wereld gered?" Dr. de Graaff besluit één van zijn werken met de volgende woorden:

 

                                    Moge Esau eindelijk Jakob zegenen.

                                    Mogen wij daarom bidden:

                                    Maranatha - Kom haastiglijk, Here Jezus.

 

 

 

 

                                                                                   

 

De verschillende citaten van rabbijnen, de Midrasjteksten en Talmudteksten  zijn voornamelijk aangehaald

uit: Art-Scroll Tanach Series, a new translation with a commentary anthologized from talmudic, midrashic

and rabbinic sources. Uitgegeven door Mesorah Publications Ltd. (derde druk, mei 1989).

 

1.       "Rome tegen Judea, Judea tegen Rome! Er is tot nu toe geen grotere gebeurtenis geweest dan déze

strijd, déze probleemstelling, déze doodsvijandige tegenspraak!" (Zur Genealogie der Moral, eerste essay nr. 16).

 

2.   “Over het Volk Israëls. Tot de schouwspelen, waartoe ons de toekomende eeuw uitnodigt, behoort de beslissing inzake het lot der Europese Joden.Dat zij hun teerling geworpen, hun Rubicon overschreden hebben ziet men thans met beide ogen: hun rest uitsluitend nog ofwel de heersers van Europa te worden ofwel Europa te verliezen, zoals zij eens, lange tijd geleden, Egypte verloren hebben, waar zij zich voor een soortgelijk of-of geplaatst hadden. In Europa echter hebben zij een school van achttien eeuwen doorlopen, een school waarop zich hier geen ander volk beroemen kan, en wel zo, dat niet zozeer de gemeenschap als wel en des te meer de enkelingen de ervaringen van deze ontzettende oefeningstijd ten goede gekomen zijn. Ten gevolge daarvan zijn de psychische en geestelijke hulpbronnen bij de huidige Joden uitzonderlijk; zij grijpen in nood het zeldenst van allen die Europa bewonen naar het glas of naar de zelfmoord om een verregaande verlegenheid te ontkomen, wat de minder begaafden zozeer voor de hand ligt. Iedere Jood beschikt in de geschiedenis van zijn vaderen en voorvaderen over een vindplaats van voorbeelden der koudste bezonnenheid en vasthoudendheid in vreselijke situaties, der verfijndste verschalking en uitbuiting van ongeluk en toeval; hun dapperheid onder de dekmantel van erbarmelijke onderwerping, hun heroïek in het spernere se sperni overtreft de deugden van alle heiligen. Men heeft hen verachtelijk willen maken door hen twee millennia lang als verachtelijk te behandelen en hun de toegang tot alle eer, tot al het eerbare te ontzeggen, maar hen daarom des te dieper in de groezelige bedrijfstakken onder te dompelen, en waarachtig, ze zijn er onder deze procedure niet zindelijker op geworden. Maar verachtelijk? Ze hebben zelf nooit opgehouden zich tot de hoogste dingen geroepen te voelen, en zo ook hebben de deugden van alle lijdenden nooit opgehouden hen te sieren.  De wijze waarop zij hun vaderen en hun kinderen eren, de ratio van hun huwelijken en hun huwelijkszeden onderscheidt hen temidden van alle Europeanen. Bovendien verstonden zij de kunst zich een gevoel van macht en van eeuwige wraak te creëren uit juist die bedrijfstakken, welke men hun overliet (of waaraan men hen overliet); men moet ter verontschuldiging van zelfs hun woeker zeggen dat zij het zonder deze incidentele en voordelige foltering van hun verachters moeilijk hadden kunnen uithouden zich zelf zo lang te achten. Want onze achting voor onszelf is gebonden aan onze mogelijkheid vergelding te betrachten in goed en kwaad. Daar komt bij dat hun wraak hen niet gemakkelijk te ver voert: want zij bezitten allen de vrijzinnigheid, ook der ziel, waartoe de frequente wisseling van verblijfplaats, van klimaat, van zeden der buren en onderdrukkers de mens opvoedt, zij bezitten verreweg de grootste ervaring in alle menselijk verkeer en betrachten  zelfs in de hartstocht nog de voorzichtigheid van deze ervaring.  Van hun geestelijke soepelheid en spitsvondigheid zijn zij dermate zeker dat zij het nooit, zelfs in de bitterste situatie niet, nodig hebben met fysieke kracht, als grof-arbeiders, lastdragers, landbouwslaven hun brood te verdienen.  Aan hun manieren is nog te merken dat men hun nimmer ridderlijk voorname gevoelens in de ziel en fraaie wapens om het lichaam gegeven heeft: Iets opdringerigs wisselt af met een dikwijls broze, bijna steeds pijnlijke onderworpenheid. Maar thans, nu zij onvermijdelijk van jaar tot jaar door huwelijk meer verwant raken met de beste adel van Europa, zullen zij weldra een goed erfgoed aan manieren van geest en lichaam opgedaan hebben, zodat zij in honderd jaar reeds er voornaam genoeg zullen uitzien om als heren bij de aan hen onderworpenen geen schaamte te verwekken. En daar komt het op aan! Daarom is een beslissing in hun zaak voorshands nog voorbarig! Ze weten zelf het beste, dat er aan een verovering van Europa en aan enigerlei gewelddadigheid voor hen niet te denken valt; wel echter, dat Europa hun ooit eens als een volkomen rijpe vrucht in de hand zou kunnen vallen, die zij slechts ietwat hoeven uit te steken. Inmiddels hebben zij er daartoe behoefte aan zich op alle gebieden waarop men zich in Europa onderscheidt, te onderscheiden en een plaats onder de eersten in te nemen: alvorens het zo ver te kunnen brengen  zelf te bepalen waarmee men zich dient te onderscheiden.  Dan zullen zij de vinders en de wegwijzers der Europeanen heten en niet langer dezer schaamte beledigen. Waarin moet ook deze volheid van bijeengegaarde grote indrukken, welke de Joodse geschiedenis voor iedere Joodse familie vertegenwoordigt, deze volheid van hartstochten, deugden, besluiten, verzakingen, gevechten, overwinningen van iedere soort, waarin moet die uitstromen, indien niet uiteindelijk in grote mensen en werken des geestes! Dan, wanneer de Joden op zulke edelstenen en gouden vaten kunnen wijzen als op hun werk, zoals de Europese volkeren met een kortere en minder diepgaande ervaring ze niet vermogen en vermochten voort te brengen, wanneer Israel zijn eeuwige wraak veranderd zal hebben in een eeuwige zegening van Europa: dan zal die zevende dag er weer zijn, waarop de oude Jodengod zich in zich zelf, zijn schepping en zijn uitverkoren volk verheugen mag, en wij allen, allen zullen ons verheugen met hem!”