Edda, Thora en Kabbala
Gedachten bij het Veluwse
predikantschap van dr F. de Graaff
H. Vreekamp
Van de bijna zevenendertig jaren die dr De Graaff als
dienaar van het Woord in een viertal gemeenten doorbracht, werden er meer dan de
helft op de Veluwe geleefd. Dominee De Graaff stond in Apeldoorn vier jaren en
ruim zestien in Hattem.
Het overdenken van zijn predikantschap op de Veluwe - met
name van zijn Hattemse tijd - bracht mij op enige gedachten, die ik in dankbare
herinnering aan zijn persoon en werk aan dit gedenkboek waag toe te vertrouwen.
In drievoud, dat spreekt.
1.
Edda - de woning op de Gaedsbergh
Wie geroepen is dienaar van het goddelijke Woord te zijn
in het 'wilt en bijster landt van Veluwen', ervaart aan den lijve hoe de
stormwind van het oude heidendom voortdurend schudt aan de tengere boom van het
christenleven. Gans het lieve jaar door, maar het meest vanzelf in de kanteling
van zomer naar herfst.
Hoewel uit de oerdagen van het Veluwse land geen
geschreven woorden ons zijn nagelaten, zullen we het spoor van die oude tijden
niet ver bijster zijn wanneer we ons verdiepen in de goden- en heldenliederen
uit de Germaanse oudheid zoals verzameld in de Edda. Het verheven gedicht
waarmee de Edda inzet, Vqluspá ofwel de voorspelling van de zieneres
Wolwa, tekent het omvattende beeld van de wereld vanaf haar ontstaan tot de
uiteindelijke en onvermijdelijke ondergang. Als geborene en getogene op de
Veluwe - en sinds kort wetend dat mijn voorgeslacht sedert eeuwen dit land
heeft bebouwd en bewaard - valt mijn bestaan van huis uit eenvoudig samen met
de inhoud van de Edda-liederen.
Natuurlijk herkent een Veluws mens op slag zijn afkomst:
De radende goden
ten rechtstoel gingen,
de heilige goden
hielden toen raad:
aan nacht en maanstand
namen zij gaven,
bepaalden de morgen,
de middag ook,
ochtend en avond
om de jaren te tellen. 14
In de verschijning van dr De Graaff werd ik steeds weer
herinnerd aan de adeldom die dit heidendom van de Edda siert. Aanstonds moet
daarover meer gezegd en ook gans anders gesproken worden. Toch valt als eerste
en beste op te merken, dat er iets verhevens en edels doorklinkt in de
gedachtenwereld van deze oude liederen.
De Graaff nu heeft tijdens zijn verblijf in Hattem - en
dat is vanaf 1967 tot op de dag van zijn heengaan - deze affiniteit met het
verhevene in het heidendom met name getoond in de keuze van de plaats van zijn
woning. Hij vertoefde met de zijnen meer dan een kwart eeuw op de Gaedsbergh,
gelegen aan de Waai, ten westen van de stad.
Eigenlijk sprak het vanzelf dat hij op deze plaats zijn
tent opsloeg. Temidden van een moderne huizenzee zou hem niet in voldoende mate
adem van levensruimte gegeven zijn. Verscholen gelegen aan een boomrijk pad,
treft men het huis aan de Gaedsberghweg. We betreden een oeroude plek. Immers,
de Gaedsbergh duidt de aloude godsberg. We zijn, met andere woorden, getuige
van een heilige plaats. En naast de heuvel is er de weidsheid van het water, de
Waai. Een heilige plaats behoeft immers het levende water als bron van alle
bestaan. Zo toch vond in oude dagen een vaste woon- en verblijfplaats voor mens
en dier zijn begin. Mellie Uyldert, die ons voorgaat in het betreden van
verschillende heilige plaatsen op de Veluwe, sluit haar beschrijving van de
Gaedsbergh bij Hattem af met de exclamatie: "Gelukkige bewoners van zo'n
gezegende plek!" 12
Waarom was als onderkomen voor De Graaff nauwelijks een
andere plaats dan deze godsberg denkbaar? Hoe is deze plek zo volstrekt vanzelfsprekend
gelegen voor wie de bewoner ervan gekend heeft?
We bevinden ons - wel te verstaan - in letterlijke zin op
het terrein van de mythe. We betreden de grond - verzwegen kan het niet zijn in
het tijdsgewricht van ons huidig Europa - die mede gekleurd is door de mythe
van bloed en bodem. Waarom het dan toch gewaagd, te spreken van het edele in
deze band van mens en aarde, van theoloog en godenberg, van filosoof en heilige
plaats?
Bij deze vraag herinneren we ons de woorden van Miskotte
in zijn profetisch geladen pamflet Edda en Thora uit het einde van de
jaren dertig:
"Wij voor ons erkennen gaarne (of
liever óngaarne, maar eerlijkheidshalve en in zooverre gaarne), dat wij inderdaad
in den gang en den toonaard der mythe, voorzover wij die verstaan, ons ten
diepste voelen aangesproken en aangegrepen; wat wij daar hooren, is geest van
onzen geest, bloed van ons bloed -" 10
Inderdaad - hetgeen we horen in de aanraking van de bomen
door de wind rond de Gaedsbergh, is geest van onze geest. En wat we vernemen in
de taal van de tuinman die de aarde op de godsberg keert van binnen naar
buiten, is bloed van ons bloed.
Toen De Graaff eenmaal in Hattem dominee werd - en
daarmee onlosmakelijk verbonden: denker blééf over gang en geschiedenis van de
cultuur - moest hij een plaats vinden om te kunnen aarden. In de nabijheid van
de stadsmuren van Hattem was daarvoor slechts de ene plek beschikbaar. Die werd
gevonden en behouden. De mythe van het Veluwse verleden omgeeft de woning,
betrekt de kamers van het huis, doortrekt - bijna schreef ik: doorspookt - het
water dat de woonstede als een stroom van schenkend leven omgeeft. Het
middelpunt van het godenrijk is immers de huiselijke haard, zo tekende De
Graaff zelf de band met dit verleden in zijn Als goden sterven. 2 In het Heim,
kortom, is vrede, vrijheid, liefde. De Edda verheerlijkt de eigen hoeve en - zo
voegen wij toe - looft de eigen woonstede op de godsberg.
Maar dan - op een slechte doch zekere dag overvalt de
bewoners de nadering van de nacht. Het vermoeden van de Ragnarok, het aan de
goden voltrokken lot, dringt door tot het binnenste. De goden, zij moeten
sterven!
De zon wordt zwart,
in zee zinkt d'aarde;
uit de hemel vallen
de heldere sterren;
damp en vuur
dringen dooreen,
hoog tot de hemel
stijgt een hete vlam. 13
En wanneer de hoofdbewoners van de berg het leven laten,
welke dag van licht en leven kan de mens op aarde verwachten nog? Van de
Gaedsbergh, ook van déze heuvel, klinkt een roep die slechts antwoord kan
vinden in het bronwoord van de Schriften van Israël.
In de Achterstraat binnen Hattems muren treffen we de plaats
van de voormalige synagoge. Hier placht ooit de Joodse gemeenschap van Hattem
op de gezette tijden samen te komen om te horen de woorden van leven. De Thora.
2.
Thora - de Synagoge in de Achterstraat
Tussen de Gaedsbergh en de Grote Kerk is in Hattem de
plaats van de voormalige synagoge te vinden. Wie vandaag het adres Achterstraat
33 zoekt, ontdekt dat ter plekke een vakbondskantoor gevestigd is. Slechts de
vermelding van een eerste steenlegging doet de voorbijganger weten dat in
vroeger dagen een andere bestemming aan dit pand was gegeven. Zoals op zovele
plaatsen in ons land, klinkt ook hier niet langer de stem van Israël in het
huis van gebed. Ook over Joods Hattem viel de Grote Nacht. Van de Joden die uit
Hattem zijn gedeporteerd, keerde uit die nacht niemand terug naar de stad.
Zeven Joden wisten, door onderduiken, te overleven. 8
Op 2 juli 1873 was de nieuwe synagoge van Hattem plechtig
ingewijd. Centraal in de plechtigheid stonden vanzelfsprekend de wetsrollen die
werden binnengebracht en waarmee binnen zeven omgangen werden gemaakt alvorens
ze in de ark werden geplaatst.6
Een kleine Joodse gemeenschap bergt Hattem binnen haar
muren, met name sinds de achttiende eeuw. We weten dat met de komst van
Napoleon aan Joden in de samenleving van Europa meer recht en ruimte gegund
werd. Toch had het stadsbestuur van Hattem in juni 1795 van het Harderwijkse
genootschap 'Ons vast geklonken burgerband bedoelt het heil van Stad en Land'
nog een schrijven ontvangen waarin werd opgeroepen Joden buiten het stemrecht
te houden, omdat "zij altijd proberen het Christendom te vervolgen en te
verdrukken en daarom altijd voor onrust zullen zorgen." 5
Deze woorden waren niet bedacht in Harderwijk. Ze vormen
een klassieke vertolking van het beeld van Joden en jodendom dat in de
christelijke cultuur nog altijd hardnekkig vigeert. Nu het opschrift van het
vakbondsbureau ons meldt dat het Joodse onderkomen in Hattem voorgoed verleden
tijd is geworden, blijft een vraag klinken door de Achterstraat heen. Richting
Gaedsbergh en richting Grote Kerk. Wanneer ik als gastvoorganger stond op de
kansel van Hattems kerk, stelde ik samen met de gemeente die vraag wel eens
hardop. Of we ook beseften dat we in ons psalmgezang meezongen uit het liedboek
van Israël? En dat een klein deel van dat volk in het midden van deze stad ooit
de Psalmen had gezegd, in smeking en lofprijzing, van sabbat tot sabbat, van
feest tot feest?
De Thora-rollen die in de zomer van 1873 de synagoge
waren binnengedragen, werden tijdens de Duitse bezetting overgebracht naar
Amsterdam. Daar gingen ze alsnog verloren. 7
De wetsrollen - de Thora.
Wanneer De Graaff zijn geschrift Het geheim van de
wereldgeschiedenis besluit, doet hij dat met de woorden:
"Daarom is het meer dan ooit nodig, dat
de Christenheid zich bezint. De vraag der bezinning is: Wanneer komt de Messias
op de wolken des hemels? Het antwoord is: als Esau, dit is de Christenheid,
eindelijk Jacob, dit is Israël, zegent. Dan zal zij gezegend zijn. Dan zal het
geheim der wereldgeschiedenis ontsluierd zijn in de verheerlijking van de
Messias en Zijn volk." 1
In de locale situatie van Hattem - plaatsvervangend voor
alle gemeenten - is daarmee de laatste vraag gesteld. Wanneer heeft de kerk het
Israël dat met haar binnen de poorten van de stad woonde, herkend en gezegend?
Wanneer werd de opruiende taal dat Joden altijd proberen het christendom te
vervolgen, vanaf kansel en katheder doeltreffend het zwijgen opgelegd? Het zijn
de vragen van een generatie die christelijk leven zoekt in het Europa, waarin
de brute moord op een derde deel van het Joodse volk heeft plaats gevonden. Het
zijn de vragen van een geslacht van christenen dat met eigen ogen de terugkeer
van een deel van het Joodse volk uit de oorden van ballingschap kon
aanschouwen.
Niet herinner ik me dat De Graaff zich ooit rechtstreeks
uitte over het lot van de Hattemse Joden. Ik draag geen herinnering aan woorden
van hem waarin hij verwees naar het huis van Israël aan de Achterstraat. Toch
toont hij in zijn geschriften zonder onderbreken hoe zeer de gang van het
Joodse volk door de geschiedenis hem met hoofd en hart bekend is. Als dienaar
van het Evangelie heeft De Graaff steeds de kennis van een verborgen Joodse
traditie uitgedragen.
Aan de Markt van Hattem is - wat verscholen tussen
belendende panden - de hoofdingang van de Grote Kerk gelegen.
3.
Kabbala - de Grote Kerk aan de Markt
De stad Hattem - poort van de Veluwe - kent oude papieren.
In de naam klinkt het vroege verleden herkenbaar door. Geleerden zijn het over
één ding eens: Hattem komt van Hat-heim. We hebben te maken met een heim-naam
en deze duidt een woning of woonplaats aan. Omstreeks het jaar 800 vindt de
naam vermelding in een oorkonde. 11 Dat is de tijd, waarin christenpredikers vanuit Wilp en
Deventer waren begonnen het Veluwse land te betreden. Vanuit Epe - plaats aan
het water - wordt de Noordoost-Veluwe gekerstend. Ook Hattem ontvangt zijn kerk
in het midden. Het oude heim vindt dan zijn hart in een huis van
christelijk geloof. De eeuwen daarna wordt het godshuis verwijd tot een
driebeukige basiliek. En in het jaar 1635 wordt de preekstoel geplaatst waarop
vandaag nog altijd voorgangers de Schriften uitleggen.
Hier heeft De Graaff ruim zestien jaren lang voor het
volk van Hattem de Schriften verklaard. Op de gezette tijden begaf hij zich van
zijn woning op de Gaedsbergh naar de behuizing van de kansel om ter plekke het
Evangelie te verkondigen. Als dienaar van het Woord nu deed hij dit bij
voorkeur door uitlegging van de Thora. Een duiding, die wellicht enige
verheldering behoeft.
Ook nu luisteren we - om te beginnen - naar een woord van
Miskotte uit de jaren dertig:
"Het Evangelie heeft welverstaan, wat
het 'vreemde' betreft, niets nieuws gebracht. De structuren der Thora zijn
restloos de vooronderstellingen van het kerugma, de christelijke boodschap. Dat
de inhoud dezer boodschap een andere is dan die van Mozes en de profeten sluit
niet uit, dat zij zich beweegt in voorstellingen, woorden, verlangens en
zekerheden, die nergens anders vandaan komen dan uit de sprake van het O.T.,
waarom ook verreweg het meeste wat in cultuurbeschouwingen als 'christelijk'
wordt bestempeld, wel niet evengoed 'joodsch' maar zeker evengoed en beter
'israëlitisch' zou kunnen genoemd worden." 9
Het levenswerk van De Graaff heb ik niet anders leren
kennen dan als een doorgaande stroom in déze bedding. De christelijke boodschap
wil zonder enig voorbehoud gebracht zijn vanuit de geleding van de Thora. Nu
mogen we opmerken, dat in de kerken van Nederland ogen en oren voor deze
onverbrekelijke band tussen Thora en Evangelie zeker zijn opengegaan. De
blijvende zeggingskracht van de Schriften aan Israël toebetrouwd - het
zogenoemde Oude Testament binnen de ruimte van de kerk - zal in een Calvijns
gestempelde traditie niet licht over het hoofd worden gezien.
Toch is het zo nog te algemeen verwoord, wanneer we
denken aan de presentie van De Graaff in de kerk van Hattem. In zijn gerijpte
levenswerk Jezus de Verborgene heeft hij de intrinsieke band tussen
Thora en Evangelie uitgeschreven. Als grondtoon van dit boek klinkt de zinsnede
op de nagenoeg laatste bladzijde:
"Wil men iets van Jezus Zelf
verstaan, dan moet men eerst zijn Volk herkennen en zegenen. Dit is
onherroepelijke voorwaarde om iets van Jezus Zelf te kennen." 3
Het mag in de apocalyptisch getekende tijd waarin wij
verkeren, een herontdekking van de eerste orde worden genoemd. In het oud
geworden Europa dringt hier en daar - voor het eerst en ook wel opnieuw - tot
de oren van de kerk door dat Jezus de Gezalfde niet los van zijn volk Israël
gekend kan worden. We spreken dan temidden van de vergrijsde Europese cultuur
over een hervinding van de christelijke grondslag dat Jezus een geboren Jood
is.
Nu heeft deze terechte tekening van de blijvende band
tussen Jezus en zijn volk een veel vérdere strekking dan een opnieuw aan het
licht komen van een historisch verwaarloosd gegeven. Hóe ver deze binding
strekt, laat De Graaff weten in het opschrift van een van de hoofdstukken van
zijn laatstgenoemde boek, waarin hij spreekt over Jezus als de vleesgeworden
Thora. 4 Zó en niet anders vindt het Evangelie haar klankbodem in
de Schriften van Israël.
De verregaande gevolgen van deze ontdekking worden bij
uitstek op het barre veld van onze samenleving ontdekt. Immers, vandaag is in
het naar eenheid groeiend Europa de vraag elke dag dringender aan de orde wélke
eenheid we toch zoeken in dit oud geworden werelddeel? Wanneer door de kerk
binnen de Europese cultuur maar éven de gestalte van Jezus wordt losgescheurd
van de Schriften en van het volk van Israël - denken we slechts aan de
voortgaande verspreiding van uit de band van de Schriften losgerukte 'Nieuwe
Testamenten' - dan staat spoedig een eenzaam Evangelie weerloos in de stormen
van een herlevend heidendom. En we kunnen weten welke misgestalten van Jezus
vervolgens in dat perspectief worden getekend.
Op het spel staat - met andere woorden - het geheim van
de wereldgeschiedenis. De vaart der volken kan niet anders dan een fatale
ontsporing opleveren, wanneer niet van meet af de gemeenschap der volkeren haar
gegeven band met het volk Israël als levensgeheim respecteert. Er wil sprake
zijn van een doorgaande dualiteit in de geschiedenis, waarbij de creatieve
jaloezie die gezet is tussen Israël en de volken de stuwkracht van die
geschiedenis vormt. Daarbij is, wat de kerk betreft, beslissend dat Jezus niet
ontdaan van zijn volk Israël aan de heidenen wordt overgeleverd. Jezus treedt -
als de Verborgene - mét zijn volk Israël het heim der heidenen met de groet van
vrede heilzaam binnen.
Een woord van de apostel met het oog op dit scharnier der
tijden moge hier verhelderen. Tweezaamheid in de ene gestalte van Jezus klinkt
ons in de oren bij voorlezing van de passage Romeinen 15:7-13. Met twee woorden
spreekt de apostel daar over de ene Gezalfde.
Gekeerd naar zijn volk Israël, komt Jezus openbaar als
een dienaar van de besnijdenis, als een diaken van Israël. Zijn dienst is het,
om de gegeven beloften aan Israël vast te maken, te bevestigen. Bron van dit
komen van Jezus tot zijn volk is de trouw van de Eeuwige.
Naar de heidenvolken evenwel heeft Jezus het gelaat
gekeerd om hen te brengen tot de lofprijzing sámen met Israël. En daarvan is
bron de barmhartigheid van de Eeuwige.
Zo zien we hoe de twee - goedertierenheid en waarheid -
elkaar ontmoeten, in overeenstemming met de belofte zoals verwoord in Psalm
85. Terwijl Israël leeft bij de trouw van de Eeuwige, mogen de volken zich
getrokken weten tot binnen deze lichtkring en leren zij beoefenen hetgeen ze
van huis uit niet hebben meegebracht: de doorgaande lofprijzing. In een
citatencollectie waarin Mozes, de profeten en de Psalmen - samen héél het Oude
Testament dus - doorklinken, laat de apostel horen hoe dit grondtoon is in de
Schriften. Zoals Psalm 117 - de kortste immers onder alle - in de kiem horen
laat. Israël is levend in het loven van de Naam van de Eeuwige. Het is echter
een klein volk temidden van de zee der volkeren. Het kan het niet alléén,
lofprijzend leven. Vandaar, dat de oproep klinkt tot de einden van de aarde om
méé de God van Israël de lof te brengen.
En dáár, waar Israël en de zeventig volken der aarde
elkaar ontmoeten - zoals trouw en goedertierenheid elkaar in de ogen zien -
openbaart zich, naar verluidt het apostolische woord, de gestalte van Jezus de
Gezalfde. Naar Israël heeft de Messias een zijde gekeerd die de volken ten
diepste verborgen blijft. En naar de heidenscharen wendt Hij zich om hen uit
het duister van de godenschemering, gevallen over de godsberg, te leiden in de
kring van het licht van de berg des HEREN.
In zijn geschreven werken heeft De Graaff steeds vanuit dit
blijvend onderscheid tussen Israël en de volken - ook ín en ná het komen van
Jezus Christus - zijn gedachten ontvouwd. Daarbij heeft hij als een geheel
eigen - en zeker niet onweersproken - these gehandhaafd, dat de inhoud van het
Evangelie ten diepste het verslag biedt van een worsteling tussen Israël en de
volkerenwereld. Sprake zou zijn van een list, waarmee Jeruzalem Rome
uiteindelijk weet te verwinnen. Het gangbare beeld dat de Joden Jezus zouden
hebben verworpen - waardoor onbeschrijflijk leed is gebracht over het Joodse
volk - miskent ten enenmale de camouflage die hier bedoeld wordt. In het hart
van Israël is altijd geweten van de krijgslist tegenover Rome. De evangeliën nu
zijn de protocollen van deze list waarmee Jeruzalem zich wendt tot Rome. Het is
de heilige list, waarin de uitnodiging van Psalm 117 vervat is. Laten tot aan
het einde der aarde de volken met Israël de Naam des HEREN kennen en loven!
Deze uitnodiging nu tekent in kiem en kern het hart van het Evangelie. Niet
meer, minder ook niet.
Gaande van de godsberg naar de verhoging die de kansel
vormt, moet De Graaff hebben overdacht hoe hij op weg was het Evangelie te
verkondigen in de structuren van de Thora. Immers, Hij die in het midden staat
- Jezus de Verborgene - valt niet in handen van de volken zonder te blíjven in
het midden van zijn eigen volk. Het Evangelie brengt niet iets nieuws, niet
datgene wat onder Israël niet eerder gekend was. Het brengt het oude op een
nieuwe wijze, op de wijze van de ene gestalte van Jezus, die als de
vleesgeworden Thora onder ons zijn tent heeft opgeslagen.
De twee woorden Edda en Thora hebben op
deze wijze een zekere invulling gekregen in het leven en werken van De Graaff.
Alle goede dingen echter bestaan - ook hier - in drieën.
We zijn nu genaderd tot het derde woord in de titel van
onze gedachten. Na en naast Edda en Thora valt het trefwoord Kabbala.
Met deze naam wordt de mystieke stroom in de Joodse traditie benoemd. De verborgen
overlevering van Israël is bedoeld. Hoe ontdekken we op onze tocht door het
Hattemse gebied dit geheimenis?
We staan op de godsberg en beseffen hoe rondom ons de
wereld van de natuur heerst. Daarin schouwden ooit onze verre voorouders het
goddelijke en het menselijke, met elkaar verweven op een wijze die de mens niet
vermag uiteen te leggen. De godsberg was gehuld in de wolk van de mythe. Hier
werden de verhalen verteld van de goden, die, als mens verhuld, op aarde hun
aandoenlijke sporen trokken. Deze berg representeert de wereld van de
verbinding van alles en een ieder. God, mens en wereld zijn verklonken in een
onderling op elkaar herleidbare eenheid. Op deze berg willen de gedichten van
de Edda als woorden van leven zijn voorgedragen.
We staan - in gedachten en om te gedenken - in de ruimte
van de synagoge en beseffen hoe Abraham - en in hem Israël en alle volken - uit
de gesloten cirkel van het heidendom is binnengeleid in de gang van de
geschiedenis. De Thora gewaagt van de Naam des HEREN en spreidt in deze niet
uit te spreken Naam licht over een wereld die daardoor als schepping herkend
wordt. Scheiding tussen de Eeuwige en zijn schepping is door het Woord des
HEREN zelf gezet. De wereld is niet goddelijk, maar zij komt aan het licht als
geschapen werkelijkheid. De mens is niet een halve god en de goden zijn niet
halve mensen. Het is de Stem, die hemel en aarde verbindt. De stem van de
Eeuwige, vurig gevat in de woorden van de Thora, houdt de vaart in de
geschiedenis van Israël en de volkeren.
We staan tussen de pilaren van de kerk en beseffen dat de
ervaren natuur en de ontdekte geschiedenis sámen leiden tot een nieuw bestaan.
Een bestaan in het verborgene. We betreden de grond van het mystieke leven.
Edda en Thora, die op het terrein van onze geschiedenis zozeer tegenover elkaar
gesteld moeten zijn - uitsluitend - treffen elkaar in een nieuwe en ongekende
eenheid. Ze ontmoeten elkaar dan voornamelijk op het toneel van de ziel. En de
ziel - hoe dikwijls door De Graaff ten tonele gevoerd - kent eveneens het
drievoud. Namelijk de drieslag van nefesj, ruach en nesjama.
Als een verinnerlijking van de voettocht door de geschiedenis, gemarkeerd door
de drieslag van Edda, Thora en Kabbala.
Nu is het hoofdwerk van de Joodse mystiek, het boek Zohar,
in wezen niet anders dan een commentaar op de Thora. Het bevat een mystieke
uitleg van de vijf boeken van Mozes allereerst. Tegelijkertijd zijn elementen
zoals in de Edda kenmerkend voorkomen, opgenomen in deze uitleg van de Schrift.
Wat in de geschiedenis uit elkaar moet zijn gelegd - namelijk het berustend
heidendom en het dynamische Thora-leven - komt in de verborgen traditie opníeuw
samen. In dit licht zouden we het Evangelie kunnen duiden als een mystiek
commentaar op de Thora. En waarom zou het dat ook niet zijn? Bedoelt
christendom - wellicht zelfs in de eerste plaats - niet te zijn een mystieke
vorm van jodendom? Is Jezus de Verborgene niet de vleesgeworden Thora? In de
kanteling der tijden verschijnt Jezus als het afscheid van het heidendom eens
en vooral. Op de kansel wordt de Edda toegesloten en is de Thora geopend. Het
geheim niet van de stilstaande natuur - gelijk het water van de Waai - maar van
de wereldgeschiedenis in haar vaart en visie wordt gespeld. Onder mystieke
belichting van de openbaring van de onuitsprekelijke Naam.
Wanneer De Graaff, gekomen van de godsberg, de kansel in
Hattems kerk had beklommen, was het uur van de verborgen uitleg van de Schrift
aangebroken. Onder getemperd licht, liefst in het halfdonker van de eeuwenoude
ruimte, werd de tekst ten gehore gebracht. De bronwoorden in nauwgezette
overzetting worden hoorbaar onder de hoge gewelven. En de uitleg was
doortrokken van een wondere mengeling van brokstukken Edda onder heilzaam
beslag van het Evangelie, dat op haar beurt in de contouren van de Thora is
gezet. Zo kon het in de samenkomst van de gemeente - met name in de avonduren
van de dag na de sabbat - groeien naar de mystieke vertolking van de
Schriftwoorden.
Tussen Gaedsbergh en Grote Kerk, verborgen in de
Achter(!)straat, blijft de plaats van Israël intussen herkenbaar. Voor een
ieder die in het voorbijgaan zien wil. Tussen Edda en Kabbala, tussen mythe en
mystiek blijft de Thora gezet in het midden. De eerste steen van de synagoge is
en blijft gelegd. En geen macht ter wereld kan het huis van Israël tot op de
laatste steen afbreken. Wij gedenken hoe Israël tot voorganger onder de volken
geroepen is.
Ook in onze dagen.
Nimmer heb ik De Graaff durven indelen in het gilde van
enige richting of school der kerk. Wanneer ik nu ten leste een duiding waag,
besef ik dat deze prediker in zijn Veluwse jaren vooral geweest is een behoeder
van kabbala naar christelijke overtuiging. De Graaff heeft toch voornamelijk
zijn plaats gevonden in de rij van de christen kabbalisten. Op de wijze, zoals
vertolkt in de woorden van Christian Knorr von Rosenroth, kabbalist van
christelijke huize. Het zijn de woorden, die in Hattems kerk meermaals op de
lippen van de gemeente werden gelegd:
Morgenglans der eeuwigheid,
licht aan 't eeuwig Licht onttogen,
stel ons deze ochtendtijd
uwe heerlijkheid voor ogen,
en verdrijf door uwe macht
onze nacht!
Moge in dit Licht de gedachtenis van dr Frank de Graaff
ons tot zegen zijn.
[1] Graaff,
F. de, Het geheim van de wereldgeschiedenis, Kampen 1982, blz. 139.
[2] Graaff,
F. de, Als goden sterven, Rotterdam 1969, blz. 67.
[3] Graaff,
F. de, Jezus de Verborgene, (I), Kampen 1987, blz. 566.
[4] Graaff,
F. de, a.w., blz. 315.
[5] Kouwenhoven,
G., Joden in Hattem, in: J.van Gelderen (red.), Fragmenten, Joods
leven in Zwolle en omgeving, Kampen 1985, blz. 96.
[6] Kouwenhoven,
G., a.w., blz. 98.
[7] Michman,
J. e.a., Pinkas, Geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland,
Ede/Antwerpen/Amsterdam 1992, blz. 416.
[8] Michman,
J. e.a., a.w., blz. 416.
[9] Miskotte,
K.H., Edda en Thora, Een vergelijking van Germaanse en Israëlietise
religie, tweede druk, Nijkerk 1970, blz. 385.
[10] Miskotte,
K.H., a.w., blz. 37.
[11] Otten,
D., Landschap en plaatsnamen van de Noordoost-Veluwe, Kampen 1987, blz.
52 en volgende.
[12] Uyldert,
M., Aarde's levend lichaam, Amsterdam 1984, blz. 132.
[13] Vries,
J. de, Edda, Goden- en heldenliederen uit de Germaanse oudheid,
vertaald en van inleidingen voorzien door dr Jan de Vries, achtste druk,
Deventer 1988, blz. 34.
[14] Vries,
J. de, a.w., blz. 28.