A.E. Vlug
Bij de overgang naar een volgend
millennium treedt vaak een versterking op van het gevoel ook voor een culturele
overgang te staan. Sommigen benadrukken de gevoelens van het einde van de
cultuur, anderen de gevoelens van een nieuwe cultuur, weer anderen benadrukken
de overgang. Van deze laatste groep is Nietzsche mijns inziens een van de
moedigste. In de eerste plaats omdat hij na een diepgravende analyse van onze
huidige cultuur deze eerst in haar voltooiing wenst te doordenken om vervolgens
een weg of visioen van het toekomende te profeteren. In de tweede plaats
vanwege de breedte van de cultuur die hij analyseert. Door te zoeken naar de
essentiële waarden van deze cultuur karakteriseert hij veel verschijnselen die
bijvoorbeeld in de muziek, schilderkunst en wetenschap kunnen worden
waargenomen. Een derde punt, dat zijn moed misschien wel het sterkst aantoont
is dat de cultuur niet wordt geanalyseerd als iets buiten hem, maar als iets
dat hij beleefd, geïncorporeerd heeft en wil overwinnen. De spanning tussen een
leer die geprofeteerd wordt en die tevens een zelfoverwinning van de leraar
betekent, wil ik in deze bijdrage overdenken aan de hand van Nietzsche's
centrale werk: 'Also sprach Zarathustra'.
De plaats van Zarathustra in
Nietzsche's leer en de relatie met het leven
Omdat we ons beperken tot
'Zarathustra', volgen eerst enkele opmerkingen over de plaats van Zarathustra
in de leer van Nietzsche, en vervolgens kijken we naar de relatie tussen de
leer in 'Zarathustra' en het leven, zoals Nietzsche die zelf zag. Door middel
van zijn boeken wil Nietzsche afrekenen met de christelijke leer die nee zegt
tegen het leven. Sterker nog, hij wil af van het onderscheid tussen leer en
leven. Toch laat hij Zarathustra een leer leren. Hoe zouden wij dan, volgens
Nietzsche, Zarathustra moeten lezen zonder te vervallen in een dubbele
dichotomie. Enerzijds de dichotomie van leer versus leven, van leraren die hun
leer niet zelf doorleefd (hoeven te) hebben of van leraren die zover boven hun
leer (denken te) staan, dat niet het proces van leren, maar alleen het
eindresultaat maar wordt doorgegeven. Anderzijds de dichotomie tussen de inhoud
van de leer in relatie met het leven. Een leer kan zich inhoudelijk voor of
tegen het leven uitspreken. Het is relevant om deze twee dichotomieën
afzonderlijk te onderscheiden, omdat er mensen zijn die een leer leren vóór het
leven, maar zelf vanuit een grot naar het leven kijken. [KSA4 157] De vraag is
des te klemmender, omdat Nietzsche met Zarathustra de dubbele dichotomie wil
overwinnen. Hij vraagt zich immers af, wat wij moeten doen met de rest van ons
leven, waar 'wir den grössten Theil desselben in der wesentlichsten
Unwissenheit verbracht haben'. Als nieuwe leer verkondigt Nietzsche de leer van
de amor fati, een ja zeggen tegen het leven, een ja zeggen tegen het lot. En
dat niet vanuit wraak of ressentiment zoals de Tarantula's [KSA4 128] die alles
gelijk willen maken, maar een ja zeggen tegen het leven is een ja zeggen tegen
dat wat gebeurd is, gebeurt en gebeuren gaat. Een ja zeggen tegen het leven is
het leven willen in leed en lust. Het gaat er dan vervolgens om die leer ook
nog 'einzuverleiben'. Het sterkste middel daartoe is het 'lehren' van 'die
Lehre' [KSA9 494]
Als het gaat om de dichotomie
tussen leer en leven, gaat het niet om een onderscheid tussen descriptieve en
normatieve theorieën. Ook in theorieën over moraal bestaat er een dergelijke
dichotomie. In het voorwoord tot de 'Zur Genealogie der Moral' beschrijft
Nietzsche zijn vroege bezorgdheid met de moraal, waarbij moraal dan opgevat is
als 'Alles was bisher auf Erden als Moral gefeiert worden ist' [KSA5, 249].
Vervolgens ging hij met kinderlijke vroomheid op zoek naar de oorzaak van het
kwaad. Nadat hij het theologische vooroordeel heeft leren scheiden van het
morele, 'suchte er nicht mehr den Ursprung des Bösen hinter der Welt',
maar hij ging zich afvragen 'unter welchen Bedingungen erfand sich der Mensch
jene Werthurteile gut und böse? und welchen Werth haben sie selbst? In
al het gehypothetiseer van hemzelf en anderen was dit de centrale vraag: wat is
de waarde van de moraal. 'Es gilt der wirklich dagewesenen, wirklich gelebten
Moral mit lauter neuen Fragen und gleichsam mit neuen Augen zu bereisen.'
[KSA5, 254]. Het gaat ook om een waarschuwing tegen het Engelse gehypothetiseer
'ins Blaue'; beter is het grijs van het documenteerbare, het werkelijk
constateerbare. Het reisverslag, 'Zur Genealogie der Moral' is, volgens
Nietzsche, een duidelijk geschrift, aangenomen dat men eerst zijn vroegere
geschriften heeft gelezen en daarbij enige moeite heeft willen getroosten: zij
zijn niet licht toegankelijk. 'Was zum Beispiel meinen "Zarathustra"
anbetrifft, so lasse ich Niemanden als dessen Kenner gelten, den nicht jedes
seiner Worte irgendwann einmal tief verwundet und irgendwann einmal tief
entzückt hat.' Het zal nog wel even duren voordat Nietzsche's geschriften
'leesbaar' zijn, want om het lezen als kunst te kunnen beoefenen is het nodig
dat je 'beinahe Kuh und jedenfalls nicht "moderner Mensch"
sein muss.' [KSA5, 255] De kunst van het herkauwen is hier de sleutel tot het
uitleggen van Nietzsche's aforismen.
In het aangehaalde voorwoord wordt
de dichotomie tussen leer en leven duidelijk in de tegenstelling tussen de
moraal achter deze wereld en de waarde van de moraal zelf. Ook het
gehypothetiseer van dr. Rée en hemzelf wordt onderscheiden. Verder maakt het
voorwoord duidelijk dat de leer van Zarathustra doorleefd moet zijn om volgende
geschriften te kunnen lezen. De lezer moet dus ervaren zijn en in ieder geval
geen modern mens. Op de vraag hoe een mens van deze tijd veranderd kan worden
om sterk genoeg te zijn Nietzsche's bevraging van de waarde van de moraal aan
te kunnen, moet men Zarathustra lezen. Het gaat dan om de leer van de eeuwige
wederkeer die als hamer in de hand van de machtigste mens, deze mens in staat
stelt om zonder ressentiment en in louter gezondheid, de ziekte te genezen. Wie
leert de leer van de eeuwige wederkeer?
Nietzsche als leraar
Voor het gemak maak ik onderscheid tussen Nietzsche als schrijver en Zarathustra als leraar. Immers, als ze samenvallen, is het onderscheid wellicht toch verhelderend geweest, terwijl het door elkaar gebruiken niet verhelderend is, als ze wellicht niet samen vallen. Nietzsche als schrijver van Zarathustra heeft van zichzelf gezegd, dat hij het schrijven zag als een bevalling. Zarathustra is zijn zoon. [Willemsen 167] De moeite van de bevalling is niet voor niets geweest: 'Innerhalb meiner Schriften steht für sich mein Zarathustra. Ich habe mit ihm der Menschheit das grösste Geschenk gemacht'. [KSA6 259]. Het lijkt alsof Nietzsche hier de leraar is die kennelijk in staat is om de mensheid iets te groots te geven. Is het zijn eigen levenservaring, die hem tot leraar maakt? Er zijn diverse pogingen ondernomen om de filosofie van Nietzsche vanuit zijn eigen leven te begrijpen. Zo zou de ontwikkeling in 'Zarathustra' een weerslag zijn van zijn biografie. 'De eerste phase als die der passieve afhankelijkheid van leermeester en afkomst heeft Nietzsche doorleefd tot 1877 wanneer de kunst en invloed van Wagner en Schopenhauer overheerscht. De tweede phase als die der vrijheid in negatieve zin bevrijdt hem van 1878 tot '82 van alle romantiek, terwijl hij in de laatste phase, als die der positieve vrijheid, zichzelf harmonisch schept in de werken vanaf 1882 tot aan zijn geestelijke ineenstorting in 1889.' [Goedewagen
18]
Wie
een filosofie plaatst in de context van een biografie, zou ertoe kunnnen komen
het denkwerk van de betreffende filosoof als louter individuele expressie van
gegeven ervaringen te interpreteren. Zo'n al te biografische benadering zou aan
filosofische teksten hun algemene relevantie kunnen ontnemen. [Willemsen 193]
En deze algemene relevantie lijkt Nietzsche wel op het oog te hebben als hij in
de voorrede Zarathustra laat spreken: 'Ich lehre euch den Übermenschen.
Der Mensch ist Etwas, das überwunden werden soll.' [KSA4 14] Wellicht kan zo
ook de ene helft van de ondertitel worden verstaan: het is een boek voor allen.
De tweede helft van de ondertitel suggereert dan juist het tegenovergestelde:
een boek voor niemand, want het is geschreven vanuit de levenservaringen van
Nietzsche. Zo wil hij ook schrijven: 'Von allem Geschriebenen liebe ich nur
Das, was Einer mit seinem Blute schreibt'. [KSA4 48] Nietzsche is hierin zeer
consequent: de leerlingen die zijn leer toepassen, napraten of navolgen zijn op
de verkeerde weg. Ze worden zelfs opgeroepen om hun leraar te verloochenen.
[KSA4 101] Een eigen weg moeten ze gaan. Wellicht dat Nietzsche soms bewust in
raadselen spreekt, om te voorkomen dat men ja gaat zeggen tegen zijn leer in
plaats van tegen het leven zelf. Er is dan een onderscheid tussen leer en leven.
Deze dichotomie moet echter niet in de eerste plaats door de leerlingen worden
overwonnen, maar door de leraren zelf. Als Nietzsche immers schrijft: 'Wir
lehren die Lehre', gaat het om leraren die de leer nog moeten 'inlijven'.
Wellicht dat met 'wir' verwezen wordt naar Nietzsche en Zarathustra, wellicht
dat het een pluralis majestatis is voor Nietzsche zelf, in ieder geval is hij
door de leer te leren (en op te schrijven) zelf bezig met een inlijving. Het
gaat dan misschien niet om de hele leer van Zarathustra, maar voornamelijk om
het 'Gesicht des Einsamsten' [KSA4, 197]. Dat is door Nietzsche nog niet
ingelijfd. Zou dit misschien de reden zijn waarom in het boek niet Nietzsche
zelf, maar Zarathustra optreed om de leer te leren? Is Zarathustra dan wel een
ingelijfde leraar? En hoe kan Nietzsche hem in dat geval beschrijven?
Zarathustra als leraar
Reeds in het voorwoord leert Zarathustra de Übermensch. Hij spreekt tot de mensen op de markt. De koorddanser valt van het koord, wanneer hij halverwege door de duivel wordt ingehaald. In het eerste deel neemt hij afscheid van de stad en gaat met vele jongeren verder. In het laatste hoofdstuk van het eerste deel neemt Zarathustra ook afscheid van zijn jongeren en bezweert hen: 'Bleibt mir der Erde treu, meine Brüder, mit der Macht eurer Tugend. (...) Lasst sie nicht davon fliegen vom Irdischen und mit den Flügeln gegen ewige Wände schlagen. (...) Führt, gleich mir, die verflogene Tugend zur Erde zurück.' [KSA4 100] Wanneer de mens nu halverwege het koord staat, wordt dit beschreven als de grote middag. 'Todt sind alle Götter: nun wollen wir, dass der Übermensch lebe.' [KSA4 102] In het tweede deel daalt Zarathustra vanuit zijn eenzame berghol af naar zijn vrienden, want zijn leer is in gevaar. Naast de leer van de Übermensch, tot wiens voorvaderen de jongeren zich moeten scheppen, leert Zaratgustra de wil tot macht.
Wie ja zegt tegen de leer, zegt ook ja tegen het leven. En 'wo Leben
ist, da ist auch Wille, aber nicht Wille zum Leben, sondern - so lehre ich's dich
- Wille zur Macht!' [KSA4 149]. Aan het eind van het tweede deel moet
Zarathustra weer afscheid nemen van zijn vrienden, want de stilte sprak tot
hem: 'Oh Zarathustra, deine Früchte sind reif, aber du bist nicht reif für
deine Früchte!' [KSA4 189] Zarathustra heeft niet de stem van een leeuw om te
bevelen, en hij heeft ook de trots van de jeugd nog niet overwonnen. Wanneer
Zarathustra in het derde deel terugvaart naar zijn grot, vertelt hij aan de
zeelui het raadsel dat hij zag: het visioen van de eenzame. Hij zag een herder
met een slang in zijn mond. Al wat het zwaarste en zwartste is, kroop in zijn
mond. Er leek niet aan te ontkomen, totdat hij de kop van de slang eraf beet.
'Nicht mehr Hirt, nicht mehr Mensch, - ein Verwandelter, ein Umleuchter, welcher
lachte!' [KSA4 202] Wie kan dit duiden? Wie is de herder die eenmaal
komen moet? Het visioen blijkt een vooruitzicht, want in 'der Genesenden' lijkt
Zarathustra de herder. Tot de dieren sprak hij: 'wie gut wisst ihr, was sich in
sieben Tagen erfüllen musste: - und wie jenes Unthier mir in den Schlund kroch
und mich würgte! Aber ich biss ihm den Kopf ab und spie ihn weg von mir.' [KSA4
273] Zarathustra is de eerste die de leer van de eeuwige wederkeer verkondigen
moet. Dat is nu zijn lot. In plaats van een omstraalde, ligt Zarathustra echter
nog terneer en is ziek van zijn verlossing. Zal hij zichzelf kunnen genezen? In
het vierde en laatste deel geneest Zarathustra de hoogste mens, maar het
medelijden met de hoogste mens is een verleiding tot zijn laatste zonde. Ook
dat weet hij te overwinnen. 'Mein Leid und mein Mitleiden - was liegt daran.
Trachte ich denn nach Glücke? Ich trachte nach meinem Werke! De
leeuw als teken is gekomen, de kinderen zijn nabij. Zo verrijst Zarathustra als
een morgenzon uit de donkere bergen.
Uit deze zeer beknopte weergave van
Zarathustra's leer, moge duidelijk zijn geworden dat Zarathustra als leraar ook
zelf nog moet leren. Om rijp te worden voor een volgende fase, trekt hij zich
terug in de eenzaamheid. In de voorrede wordt van hem gezegd: 'tot kind werd
Zarathustra'. Het is duidelijk dat Zarathustra wordt begeleid. Het stilste uur
is zijn toornige meesteres. [KSA4 187] Door te glimlachen naar de zon leren ze
tezamen boven zichzelf uit te stijgen tot zichzelf boven dwang en doel.[KSA4
207] In zijn dromen wordt hij onderwezen door kinderen, die hem een spiegel
voor houden [KSA4 105] of vertellen wat er tijdens zijn droom heeft
plaatsgevonden. [KSA4 160] Van zijn
dieren leert hij tenslotte het spreken om te zetten in zingen. [KSA4 275]
Merkwaardig blijft echter het slot. In het derde deel lijkt Zarathustra de
slangenkop vermorzeld te hebben, maar de laatste fase van het kind breekt niet
aan. Was Zarathustra als arts in staat zichzelf te genezen? Het meest
raadselachtig is echter de vaststelling dat de vruchten van Zarathustra rijp
zijn, maar hij zelf is niet rijp genoeg voor die vruchten. Het lijkt erop alsof
een niet-ingelijfde leraar toch kan leren (in de zin van doceren). Het lijkt
een leer van verlossing, terwijl de leraar wacht op zijn eigen verlossing.
[KSA4 182 en 249] Het is een inwijding van leerlingen tot een nieuwe adel [KSA4
254], waarbij de inwijding van de leraar zelf onduidelijk is.
Inwijding van Zarathustra
Nietzsche laat de paus, die buiten
dienst is omdat god dood is, uitroepen: een of andere god in u bekeerde u tot
uw goddeloosheid. [KSA4 325] Welke god zou dat zijn? Wie wijdde Zarathustra in?
Wie maakte hem de vroomste onder de goddelozen? Een oplossing voor deze toegespitste
vraag kan wellicht gevonden worden via de verbluffende overeenkomsten en
verschillen met de historische Zarathustra. Allereerst enkele overeenkomsten,
waarvan het overigens de vraag is of Nietzsche hiervan bewust was. De oosterse
profeet Zarathustra of Zoroaster (Gouden Ster) verkondigde rond 600 vC de geest
van Ahura Mazda, waarvan de mens eenmaal drager zal worden. Hij leerde de aarde
lief te hebben en kwam voort uit de Zonne-mysterieën. Zarathustra werd lachend
geboren... In de griekse overlevering wordt gezegd dat hij 7 jaar gezwegen
heeft en Porphyrius zegt dat hij zich in een grot in de bergen teruggetrokken
had en daar verlichting ontving. Zo bereikte hij zijn 30e jaar, waarin hem de
hoogste openbaring geschonken werd. Daarna ging hij weer terug naar de wereld,
maar vond daar weinig gehoor. In de derde Gatha, vers 9 spreekt Zarathustra:
Wij willen tot hen behoren, die de wereld in haar grondvesten vernieuwen'. De
slang is het symbool voor de uit de eeuwigheid voortkomende tijd, die in de
toekomst weer in de eeuwige tijd overgaat. De adelaar hangt samen met het
visionaire van de geest en vandaaruit worden de visioenen van Zarathustra
verklaard. [Bemmelen 46,123,71,75] De verantwoording die Nietzsche zelf geeft
voor zijn keuze voor Zarathustra, is tweeledig: 1) voorzover Zarathustra het
rad der gebeurtenissen in de strijd tussen goed en kwaad heeft gezien en
daarmee de moraal in het metafysische heeft getrokken, moet hij niet alleen de
schepper, maar ook de eerste doorgronder ervan zijn. 2) Belangrijker is echter
dat Zarathustra waarachtiger is dan alle denkers bijelkaar. 'Seine Lehre und
sie allein hat die Wahrhaftigkeit als oberste Tugend. (...) Die
Selbstüberwindung der Moral aus Wahrhaftigkeit, die Selbstüberwindung des
Moralisten in seinen Gegensatz - in mich -das bedeutet in meinem Munde
der Name Zarathustra.' [KSA6 367]
Naast overeenkomsten zijn er ook opvallende verschillen. Waar de historische Zarathustra op zijn 30e alle inwijdingsgraden in zich verenigde en daardoor de vruchten van zijn inwijding aan zijn leerlingen kon afstaan, moet Nietzsche's Zarathustra na zijn afdaling op zijn 30e jaar [KSA4 11] nog veranderingen ondergaan, waardoor het probleem van een nog niet ingelijfde (of nog niet ingewijde) leraar ontstaat. Ingrijpender is echter het verschil in inwijding zelf.
Waar Nietzsche's
Zarathustra zich na drie veranderingen als zon (ster) kan vertonen, zien de
Perzen het hogere wezen van de mens als gelijk aan de engelen (sterrenmachten).
Daarom wordt het zielewezen astraal lichaam genoemd. Is dit astraallichaam zo
hoog ontwikkeld dat het zijn geestelijke wezen tot uitdrukking brengt, dat het
engel-gelijk is, dan wordt het tot een ster. [Bemmelen 88] Verlangt Nietzsche's
Zarathustra, hangend voor de roofvogel, naar de vleugels van deze engelwezens?
Durft Nietzsche deze vleugels niet te accepteren omdat hij bang is tegen een
eeuwige wand te pletter te slaan? Nog een ander verschil is de afwezigheid van
het lichaam in de aanwezigheid van een levende God: 'Toen sprak de
Gedachtengeest: O Zarathustra Spitama, leg af het kleed van uw lichaam, zodat
wij samen kunnen spreken met Hem, door wie gij geschapen zijt en door wie ik
tevoorschijn gekomen ben' [Bemmelen 47, 8e Gatha, 7e couplet]. Voor Nietzsche
is het afleggen van het lichaam geen verering van de aarde, terwijl de God als
schepper in de christelijke traditie dood is. Dit brengt mij op twee spannende
vragen: heeft Nietzsche met het badwater van de christelijke traditie ook het
kind van de perzische traditie weggegooid? Of zijn de gevolgen van de dood van
de christelijke god werkelijk zo erg, dat er geen inwijding door of gesprek met
hogere wezens mogelijk is? Wanneer Nietzsche de historische Zarathustra 2500
jaar laat overbruggen, moeten we met deze veranderde historische context
rekening houden. De kwestie spitst zich dan toe op de vraag hoe Nietzsche deze
overbrugging tot stand heeft gebracht. Waar kwam zijn inspiratie vandaan?
Inwijding van Nietzsche
Nietzsche noemt zelf diverse bronnen van inspiratie. Naast Wagner en Schopenhauer waren het vooral Zarathustra en Dionysos. Ook de omgeving van Sils Maria was een inspiratiebron. Bij de piramidale steen aan het meer van Silvaplana ontving hij de gedachte van de eeuwige wederkeer. [KSA6 335] Tijdens een bezoek van Paul Deussen liet Nietzsche zijn lievelingsplekjes zien in de buurt van Sils Maria. Paul herinnert zich een grasveld vlakbij een afgrond, hoog boven een bergbeek, die in de diepte bruisend stroomde. 'Hier', zei Nietzsche, 'lig ik het liefst en heb ik mijn beste gedachten.' [Ries 53] Het meest expliciet is Nietzsche echter over zijn inspiratie in Ecce Homo: 'Mit dem geringsten Rest von Aberglauben in sich würde man in der That die Vorstellung, bloss Incarnation, bloss Mundstück bloss medium übermächtiger Gewalten zu sein, kaum abzuweisen wissen. Der begriff Offenbarung, in dem Sinn, dass plötzlich, mit unsäglicher Sicherheit und Feinheit, Etwas sichtbar, hörbar wird (...) dies ist meine Erfahrung von Inspiration; ich zweifle nicht, dass man Jahrtausende zurückgehen muss, um Jemanden zu finden, der mir sagen darf "es ist auch die meine".' [KSA6 339]
De vraag waarmee ik wil afsluiten is: wat is er te
zeggen over het wezen dat zich aan Nietzsche geopenbaard heeft? En is dit wezen
ook Nietzsche's inwijder? Wanneer we enkele Jahrtausenden zurückgehen, komen we
uit bij de mysteriecultus van Apollo en Dionysos. Apollo is de representant van
de olympische goden, terwijl Dionysos de representant is van de chtonische
goden. In zijn 'Geburt der Tragödie' heeft Nietzsche het belang van deze twee
godencultussen aangegeven. Globaal gesproken spreekt het Apollinische meer tot
het denken, terwijl het Dionysische meer spreekt uit het bewegen van het bloed
en de adem die uit de eigen ziel oprijst. Merkwaardigerwijs behoren de
Zarathustra mysteriën tot de Apollinische weg. Dit is merkwaardig omdat
Nietzsche vooral in zijn dithyramben, Zarathustra verbindt met Dionysos. Rudolf
Steiner wijst op het gevaar van de Apollinische en Dionysische inwijdingswegen.
Waar men in de Apollinische weg door de zintuigen naar buiten dringt in de
waarneembare wereld, heeft men de belevenis aan een grens te komen, waarachter
een onbekende geestelijke wereld zit, die als het ware bedekt is door een
sluier. In bepaalde toestanden kan die
sluier doorbroken worden en men krijgt hallucinaties. Om te voorkomen dat deze
extase schadelijk is voor de persoon, moeten de inwijdingen door priesters
geleid worden. Waar men bij de Dionysische weg dieper wil doordringen in de
verborgen diepten van de eigen ziel, komt men ook aan een grens, waarachter men
een geestelijke weg vermoeden kan. Mystici hebben deze weg steeds begaan. De
mysticus verliest daardoor echter de gezonde verbinding met de wereld, wat
eveneens tot ziekelijke, abnormale toestanden kan voeren, als men geen
geestelijke leiding heeft. In beide wegen komt het er op aan, dat de leerlingen
door de juiste oefeningen en ceremonieën niet in geestesziekte vervallen.
Daarom werd er zorgvuldig voor gewaakt, dat de ziel eerst gelouterd werd en dat
de ondeugden der ziel overwonnen werden. Daarna werd men tot een soort
doods-beleven gevoerd. [Bemmelen 58] Kan het zijn dat Nietzsche gezocht heeft
naar een inwijding in beide wegen, maar geen begeleiders heeft gevonden? Waren
het wellicht de dieren (als engelenwezens in de dierenriem) die Zarathustra's
strijd in de gaten hebben gehouden? En wie zorgde er dan voor Nietzsche? Of is
zijn waanzin rechtstreeks te verklaren uit de zelf-inwijding zonder
begeleiders?
Bij de overgang naar een nieuw
millennium staan wij als mensen misschien makkelijker stil bij een overgang
naar een nieuwe cultuur. De vraag die Nietzsche heeft beziggehouden is die naar
de mens die een dergelijke overgang moet bewerkstelligen, terwijl hij nog kind
van de 'oude cultuur' is. Met alles wat in hem was heeft hij geprobeerd
zichzelf tot zo'n mens om te vormen. Het raadsel van de eeuwige wederkeer heeft
hij moeten leren. Het doorbreken ervan in het doorbijten van de kop van de
slang heeft hij slechts in een visioen mee kunnen maken. Kon hij deze laatste
inwijding niet meer aan? Is het zielevermogen van de mens door de loop der tijd
zodanig veranderd dat het geen inwijding meer aankan? Of zijn er geen inwijders
meer? Maar als de inwijders door de loop der tijd dood zijn gegaan, wie zal dan
de kop van de slang afbijten en lachen? Wie zag Nietzsche in zijn visioen?
Referenties
KSA verwijst naar de Kritische
Studien Ausgabe, dtv/de Gruyter
Bemmelen, D.J. van, 1967,
Zarathustra, de eerste profeet van Christus en de Gathat's van Zarathustra.
Vrij geestesleven Zeist
Goedewaagen 1933, Nietzsche, deel V
in helden van de geest. Kruseman 's‑Gravenhage
Ries 1980, Friedrich Nietzsche, hoe
de 'ware wereld' eindelijk een fabel werd. Van Gorcum Assen
Willemsen 1997, Kluizenaar zonder
God, Friedrich Nietzsche en het verlangen naar bevrijding en verandering, Boom
Amsterdam