Wat is Metahistorie
De term ‘metahistorie’ duidt op de geschiedenis
achter de geschiedenis. Vaak
wordt deze meta-geschiedenis filosofisch opgevat: het gaat dan om
beschouwingen over de geschiedenis.
In de moderne tijd, waarin de afstand tussen object
en waarnemend subject tot ideaal is verheven, kan de term ‘meta’
suggereren dat het om deze afstand gaat: men neemt afstand van de gang
der gebeurtenissen om er diepzinnig over te filosoferen. Metahistorie is
dan het afstand nemen van de geschiedwetenschap om over de methode van
geschiedbeoefening na te denken.
In het wereldbeeld van de Middeleeuwse filosofie
heeft het ‘meta’ de betekenis van ‘boven’ gekregen. Metafysica
is de wereld boven de fysica. Vanuit een hoger standpunt, het ‘Gods
eye’ wordt de wereld bekeken: sub specie aeternitatis (vanuit het
licht van de eeuwigheid). Metahistorie kan dan verbeeld worden als een
shakespeariaans toneelspel waarbij boven het dagelijkse toneel op een
hogere verdieping een gelijktijdig toneelspel plaatsvindt in de
godenwereld.
In de antieke tijd heerste niet de moderne
subject-object tegenstelling en de scheiding tussen natuur en
bovennatuur werd niet als zodanig ervaren. In de Griekse cultuur was er
wel een besef van de wereld der goden, maar men was daar intiem op
betrokken. De oorsprong van de Olympische spelen ligt in het herbeleven
van de goddelijke strijd met als ideaal: het incorporeren van de
goddelijke moed, volharding en overwinning. Ook de griekse tragedie gaat
uiterlijk gezien weliswaar over de gebeurtenissen in de godenwereld,
maar ze functioneerden als opvoedingsinstrument omdat de ziel van de
griek de verhalen herkende ‘als uitvergrotingen van allerlei
menselijke neigingen’, zouden wij tegenwoordig zeggen. Nietzsche heeft
op deze wijze het dyonisische en apolinische van de griekse tragedie
voor onze tijd ontsloten.
In onze huidige, post-moderne tijd hebben we te
maken met deze drie interpretaties van ‘metahistorie’: 1) een
griekse beleving van de godenwereld in het menselijk drama, 2) een
middeleeuwse beschouwing van de geschiedenis vanuit een hoger
gezichtspunt, en 3) een moderne opvatting die zich richt op filosofische
beschouwingen over de methode van de geschiedwetenschap of op de rol van
het paradigma in de geschiedbeschrijving.
metahistorie en historiciteit
Een belangrijk inzicht van de post-moderne
geschiedbeoefening is de historiciteit van gebeurtenissen.In de moderne
geschiedbeoefening, wordt de vrijheid van de geschiedbeoefenaar (het
subject) om de feiten (geobjectiveerde gebeurtenissen) met elkaar te
verbinden, aan banden gelegd door de gangbare wetenschappelijke methode
en de verantwoording van de resultaten aan de heersende
wetenschappelijke traditie. In de post-moderne geschiedbeoefening wordt
de interpretatie van gebeurtenissen verder ingeperkt door de
tijdshorizon van de periode waarin die gebeurtenissen plaatsvinden: de
interpretatie van een gebeurtenis van 3 eeuwen geleden moet passen in
het paradigma van 3 eeuwen geleden. Om anachronismen te vermijden moet
men zich eerst zoveel mogelijk inleven in die tijd om het beleven en
ervaren van die tijd eigen te maken en vandaaruit een interpretatie te
geven.
Gelijktijdig worden met de plaats en periode van de
te beschrijven gebeurtenis is echter niet eenvoudig. Het historicisme
dat deze eis strikt oplegt, maakt geschiedbeoefening vrijwel onmogelijk:
kan de jongere generatie de periode van het interbellum nog navoelen?
Kunnen wij de tijd voor 1917 echt begrijpen, of het Europa van voor de
Franse Revolutie, om maar te zwijgen over de mogelijkheid om in de
huidige tijd enigszins ingewijd te worden in de griekse mysteriencultus?
Het historicisme beperkt zich dan ook tot een formele eis: de
interpretatie van iets moet passen binnen de interpretaties van andere
zaken uit die tijd. Het gevaar van een ongebreidelde fragmentarisering
ligt dan op de loer: als je de periode van interpretatie maar klein
genoeg maakt kan je je sneller verantwoorden. Wanneer men echter de
historiciteit van een gebeurtenis niet louter formeel opvat, duidt dit
toch op belangrijke voorvragen van de metahistorie: hoe kunnen we
gelijktijdig worden met gebeurtenissen uit een (ver) verleden en hoe kan
onderscheid gemaakt worden tussen korte en langere
interpretatiehorizonnen? Het is immers
aannemelijk dat religieuze oorlogen een langere
interpretatiehorizon hebben dan modeverschijnselen, maar waar ligt
precies dit onderscheid en is er een ‘eeuwig-durende’
interpretatiehorizon?
metahistorie en cultuur
Een van de invalshoeken om met deze metahistorische
vragen om te gaan is de verbinding met cultuurfilosofie: de
interpretatiehorizonnen vallen dan samen met een bepaalde cultuur. Het
wordt dan duidelijk dat inzichten uit de eeuwenlange traditie van de
Chinese of Joodse cultuur niet zomaar begrijpelijk zijn voor europeanen
uit de westerse cultuur. Gezien de enorme stroom aan New Age boeken,
kunnen wijsheden uit een andere cultuur wel inspirerend werken, maar
echt begrijpen is, metahistorisch gezien, een ander verhaal. De cultuur
is immers anders, het paradigma van elke cultuur verschilt, de beleving
en instelling van mensen uit die cultuur kan daarom verschillen. Wil een
multi-culturele samenleving een kans van slagen hebben, dan is een echt
wederzijds begrip noodzakelijk en daarmee een verstaan van de culturele
verschillen. Metahistorie houdt zich bezig met de vraag: wat typeert een
cultuur, waar liggen de cultuurgrenzen, wat is cultuur?
Metahistorie is reflexief, dat wil zeggen als men
rekening wil houden met de historiciteit van alles, dan ook met de
historiciteit van de metahistorie zelf. In andere culturen wordt het
begrip ‘metahistorie’ waarschijnlijk anders ingevuld. Zelfs binnen
de traditie van de west-europese cultuur zagen we al verschillende
opvattingen. De metahistorie van de antieke tijd dient de godenwereld
serieus te nemen, anders blijft de beleving van de griek een gesloten
boek. Zelfs de interpretatie van de dialogen van Plato, die als
overgangsfiguur tussen de griekse en romeinse tijd leefde in de nadagen
van de griekse cultuur, kan niet zonder een juist verstaan van goden en
‘daemonen’. Maar als men accepteert dat de beleving van de
godenwereld onderdeel was van de griekse cultuur (en dus noodzakelijk
voor ons verstaan van die cultuur), terwijl de beleving van de
goddelijke wereld in moderne cultuur niet zo’n rol vervult, komt
onvermijdelijk de vraag boven: wat er ondertussen gebeurd is. Het
benadrukken van de historiciteit, door te stellen dat de godenwereld
kennelijk in latere tijdvakken gewoon geen rol meer speelt, kan niet
voorkomen dat men zich toch afvraagt waar (de beleving van) die goden
dan gebleven zijn. Zijn de griekse goden verdwenen, heeft de
middeleeuwse God zich verborgen, is God dood, of is onze beleving van de
goddelijke wereld afgstompt en hebben wij geen antenne meer voor lange
termijn plannen. De reflexiviteit in de beoefening van de metahistorie
werpt nieuwe vragen op die binnen een historicistische benadering niet
te beantwoorden zijn: wat gebeurt er in perioden van verandering; hoe
kan metahistorie zin hebben in de periode dat culturen veranderen en
daarmee het verstaan van metahistorische zaken? Zijn er toch doorgaande
lijnen achter de ogenschijnlijk onderscheiden culturen en tijdvakken?
metahistorie en metabletica
In de metabletica, de leer der veranderingen, valt
de synchroniciteit van veel veranderingen op. Een nieuwe stijl in de
kerkarchitectuur valt vaak samen met nieuwe opvattingen over godsdienst
en inzichten in wetenschap. Dergelijke veranderingen kunnen
fenomenologisch opgespoord worden. Een verrassend verband wordt
aannemlijk gemaakt: ‘er breekt een nieuwe tijdgeest door’ zeggen we
dan. De metahistorie vraagt dan: wat is een tijdgeest en waar komt die
vandaan en waarom breekt die juist op dat moment door? De vader van de
metabletica is de psychiater prof. Jan Hendrik van den Berg. De vader
van de metahistorie in Nederland is de cultuurfilosoof dr. Frank de
Graaff. Beide heren kenden elkaar en hadden regelmatig een ontmoeting.
De gebeurtenissen der wereldgeschiedenis werden dan als schaakspel ter
tafel gebracht. Na het overlijden van dr. De Graaff in 1993 is een
bundel opstellen gepubliceerd, waarin dr. Van den Berg een bijdrage
geleverd heeft onder de titel ‘Devoot Humanisme’. Deze
na-renaissancistische stroming uit de bloeitijd van de Europese cultuur
kent niet alleen een religieuze eerbied, maar heeft ook een diep respect
voor het menselijk wezen. Er is een samengaan van de vrije wil en een
boven de individuele mens uitgaande almacht. Men heeft deze
onverzoenlijke tweeheid gekoesterd en als toegift ontstond de tragedie
als supreme uitbeelding van ’s mensen lot op deze aarde. Zo ook horen
historie en metahistorie samen te gaan, al zijn ze onverzoenlijk.Het
leven van mensen met hun dagelijkse lotgevallen en tegelijk met hun
daden die getuigen van bovenpersoonlijke inspiratie is een
onuitputtelijke bron voor de beoefening van deze tweeheid.
metahistorie en historie