Mijn filosofie (8): prof.dr. A.P. Bos
Zoals een grote Nederlandse
denker al heeft opgemerkt: ‘Elk voordeel heb z’n nadeel’. Ik had het voordeel
dat ik nog heel jong was toen ik ging studeren. En mijn ouders zeiden ook, dat
ik mocht gaan studeren wat ik zelf wilde, als het maar aan de Vrije
Universiteit was. Mijn Moeder leidde het plaatselijke VU-vrouwen-comité en
leegde twee keer per jaar de VU-busjes. En mijn Vader spoorde, als plaatselijke
predikant, zijn gemeenteleden krachtig aan om lid van de VU-Vereniging te
worden (dat kostte toen 25 gulden!).
Het voordeel was dus, dat ik
erg jong was, toen ik ging studeren. Maar het nadeel was wel, dat ik ook direct
erg onder de indruk raakte van het wetenschappelijk bedrijf. Ik was naief
genoeg om te denken dat men op een universiteit de Waarheid (met een
hoofdletter) te pakken had. En dat men in de provincie, waar ik vandaan kwam,
daar niet aan kon tippen.
Maar ik studeerde Klassieke
Talen. En daar leerde je veel. En ook goed. Maar het echte leven zat er vaak
niet in. Dat ik zo gesteld raakte op mijn latere promotor, prof. dr. G.J. de Vries, was vooral omdat je aan hem merkte dat hij
wel breed geïnteresseerd was en echt leefde.
Maar de maandag-colleges
‘Filosofie’ van prof. dr. S.U. Zuidema
vond ik echt opwindend. Die liet merken, dat in de wetenschappen allerlei
verschillende standpunten werden ingenomen op basis van verschillende
filosofische uitgangspunten. En dat die uitgangspunten geloofsaannames waren. Het meest bevrijdende van de filosofie was
voor mij toch vooral, dat het mij hielp om van mijn aanvankelijke
‘wetenschapsgeloof’ af te komen. Het grote bezwaar van de latere verkorting van de studieduur op de
universiteit heb ik altijd gevonden, dat studenten nu nog wel een portie
wetenschap voorgeschoteld krijgen, maar niet genoeg om de loze pretenties van
het wetenschappelijke bedrijf te doorzien.
Van prof. Zuidema herinner ik
mij ook nog goed, dat hij over de stroming van de Gnostiek sprak en zei dat die het bijbelse schema van schepping/zondeval/verlossing
omkeerde en ervan maakte: zondeval/schepping/verlossing. Dat vond ik machtig
interessant, en ik ben er steeds mee bezig gebleven om te begrijpen, hoe de
Griekse filosofie een factor van belang was geweest in het opkomen van die
Gnostiek.
Ik heb in een eigen boekje, Wetenschap en zin-ervaring (1985), dat
ik maakte omdat ik zelf colleges ‘Wijsgerige vorming’ moest gaan geven aan
Letteren-studenten, geprobeerd op mijn manier te verwoorden wat ik van Zuidema
geleerd had.
Ik heb daar toen ook al nogal
grimmige kritiek geleverd op prof. dr.
H.M. Kuitert. Die had op een VU-Senaatscongres van 1968 nogal met kracht
betoogd dat wetenschap beoefend moest worden ‘alsof God niet bestond’. En hij
had daarbij verwezen naar het bijbelverhaal in II Koningen 6 over de profeet
Elisa, die een bijl die in het water gevallen was, weer tevoorschijn bracht.
Kuitert betoogde dat een wetenschapper weet, dat bijlen niet op water kunnen
drijven en dat christen-wetenschappers daar ook rekening mee moesten houden. Ik
vond dat op dat Senaatscongres vanuit de filosofische faculteit toen veel te
weinig weerwerk was geboden aan Kuitert. Daardoor is de VU sinds dat congres
ingrijpend van kleur veranderd. De VU heeft net een investeringsprogramma voor
400 miljoen Euro op gang gezet, en daarvoor zal veel geld geleend moeten
worden. Maar het eigen (geestelijke) kapitaal is sinds 1968 al erg verwaterd.
Kuitert heeft later ook voor
de theologie verdedigd, dat zij zich moest houden aan de ‘algemeengeldige
regels’ van wetenschap. Ik heb altijd het gevoel gehad, en de dagelijkse
ervaring, dat er niet een ‘algemeen wetenschappelijk forum’ bestaat, maar
alleen groepen wetenschappers en scholen, en meerderheden en minderheden, met
hun rivaliteiten. En ook, dat er in de wetenschap vaak sprake is van
ongecontroleerd napraten van wat ‘autoriteiten’ hebben beweerd. Dergelijk
‘autoriteitsgeloof’ belemmert niet zelden de voortgang van de discussies.
Op mijn eigen vakgebied van
de geschiedenis van de filosofie werd het mij heel duidelijk, dat mensen als
mevrouw prof. dr. C.J. de Vogel, prof. dr. G. Quispel, prof. dr. L.M. de Rijk,
prof. dr. J. Mansfeld en bijvoorbeeld de Duitse prof. H. Dörrie allemaal hoog
intelligent en bekwaam waren, maar volstrekt verschillend van opvatting en
benadering. En dat het onzin was om te verwachten, dat zij het ooit
fundamenteel eens zouden worden. En steeds meer werd mij duidelijk, dat ik zelf
ook weer met geen van hen het eens was als het ging over de vraag: wat is nu
eigenlijk het wezen van ‘Platonisme’, ‘metafysica’, ‘zijnsleer’, ‘Gnostiek’ of
‘Middeleeuwse filosofie’.
Daarom kan ik het nooit goed
begrijpen dat oprechte christenen het soms niet als dringend noodzakelijk
beschouwen om ook bij christenen in de leer te gaan. Vooral bij theologen zie
ik nog wel eens dat ze knappe proefschriften schrijven en heel veel kennis
bezitten, maar dat ze bijna uitsluitend verwijzen naar publicaties van seculiere wetenschappers. En dan nog het
liefst van mensen die de bijbel en de kerkgeschiedenis met grote argwaan of
uitgesproken minachting tegemoet treden. Soms denk ik wel eens dat zulke mensen
bang zijn om in hun Leidse of Utrechtse omgeving te laten merken dat ze wel
eens een boek van prof. dr. J. van Bruggen of prof. dr. P.H.R. van Houwelingen
lezen en dat waardevol vinden!
Ik heb zelf altijd de
overtuiging gehad dat je, als je als christen in de universitaire wereld wilt
leven, onmogelijk je bestaan in twee gescheiden compartimenten kunt opdelen.
Een scheiding van een gebied van ‘de natuur’ en de sfeer van de ‘genade’, of van
de doordeweekse dagen en de zondag, zoals dat voor katholieke christenen heel
acceptabel is, leek mij onbestaanbaar. Dat was ook iets wat ik van Zuidema
leerde en van prof. dr. H. Dooyeweerd.
Voor mij is Vernieuwing en bezinning van prof. Dooyeweerd wel een heel belangrijk
boek geweest. Het gaf een totaal-visie, in heldere en duidelijk stijl. Die
totaal-visie heb ik behouden. Maar allerlei onderdelen ervan heb ik, op punten
waarvan ik zelf grondiger studie ging maken, langzamerhand losgelaten. Bijvoorbeeld
Dooyeweerd’s visie op het religieuze
grondmotief van de Griekse cultuur. Hij verdedigde de stelling dat de hele
Griekse cultuur beheerst werd door een innerlijke spanning in haar grondmotief,
en hij verklaarde die spanning, net als Friedrich Nietzsche nota bene, als het
gevolg van het samengaan van een voor-Griekse natuurgodsdienst met de later
binnengedrongen Griekse cultuur-religie. Dat leek mij volstrekt niet houdbaar.
Ik heb geprobeerd, wat Dooyeweerd gevoeld had als probleem in de Griekse filosofie,
te verklaren als gevolg van hun abstractie
van verschillende modaliteiten (bijvoorbeeld de fysische, stoffelijke
werkelijkheid en de psychische verschijnselen) en het overwaarderen van de ene
categorie ten koste van de andere. Dat had ik ook van Dooyeweerd geleerd, maar
hij gebruikte dat op een andere manier. In mijn boekje Geboeid door Plato. Het christelijk geloof bekneld door het glinsterend
pantser van de Griekse filosofie (1996) heb ik mijn eigen schema’s
ontwikkeld om Dooyeweerds overtuiging van een anti-these tussen de Griekse
filosofie en de bijbelse levens- en wereldbeschouwing duidelijk te maken.
In dat boekje heb ik ook een
hoofdstuk gewijd aan het thema van ‘de beroving der Egyptenaren’. Dat onderwerp
is een punt van verschil tussen mij en prof.
dr. J. Klapwijk. Die heeft in een periode van grote activiteit (kort vóór
de ziekte die hem dwong om vervroegd met zijn werk te stoppen) een paar maal
geschreven over ‘christelijke filosofie’. Hij accepteerde de stelling van
Dooyeweerd dat er een religieuze antithese bestaat tussen hen die Jezus
Christus als hun verlosser hebben aanvaard, en degenen die niets in Hem zien.
Maar van een antithese in de beoefening van de wetenschap wil Klapwijk af. Zijn
voorstel was om te gaan spreken over ‘transformationele filosofie’. Dat is
filosofie die alles wat er in de universitaire discussie ter sprake komt,
verwerkt en ‘omvormt’ (‘transformeert’) in het licht dat een mens op zijn pad
heeft gekregen door Gods Woord. Ik heb die oplossing altijd beschouwd als net
zoiets als het concept van het ‘relationele waarheidsbegrip’ in het Rapport over het Schriftgezag dat de
synode van de Gereformeerde Kerken in 1980 het licht deed zien en waarmee ze
veel duisternis verspreidde. Mijn ervaring is altijd geweest dat de antithese heel
reëel is. Niet alleen in de vorm van het niet gevraagd worden voor bepaalde
tijdschrift-redacties of subsidie-verdelende instanties. Maar ook in de zin dat
je voor een plezierige samenwerking veel te vaak compromissen moet sluiten over
allerlei kwesties waarover je eigenlijk geen compromissen wilt sluiten.
Maar die antithese ervaar ik
met iemand als prof. Kuitert eigenlijk nog meer dan met de bekende Leidse
atheïstische hoogleraar prof. dr. H. Philipse.
Ik vond dat thema van ‘de
beroving der Egyptenaren’, dat Augustinus indertijd al gebruikte om zijn
waardering voor de filosofie van (de Egyptenaar) Plotinus mee te legitimeren,
een heel verkeerd argument. Immers, de bijbel heeft het erover dat het goud en
zilver van de Egyptenaren zonder bezwaar gebruikt kon worden voor het
vervaardigen van de voorwerpen die gebruikt werden in de dienst in de
tabernakel. Die edelmetalen behouden hun eigen structuur en kunnen voor een
andere bestemming nuttig gebruikt worden. Maar dat betekent niet, dat
wetenschappelijke of filosofische theorieën evenzeer ‘neutraal’zijn. En zeker
kan niet gezegd worden dat het bijbelverhaal uit Exodus de legitimatie levert
voor het in gebruik nemen daarvan. Daarvoor moest eerst dat bijbelverhaal op
een onbijbelse manier (namelijk ‘vergeestelijkend’, allegorisch) worden
uitgelegd. Maar wetenschappelijke theorieën houden altijd hun connecties met de
levens- en wereldbeschouwing waaruit ze zijn voortgekomen.
Een ander boek, dat een heel grote
invloed op mij gehad heeft, was het boek van de Duitser W. Jaeger over
Aristoteles. Ik moest dat boek, in 1964, van prof. dr. D.H.Th. Vollenhoven lezen, voordat ik als
student-assistent enig nuttig werk voor hem kon doen. Want Vollenhoven was, net
als Jaeger en net als iedereen in Nederland in die tijd, ervan overtuigd dat de
grote Griekse filosoof Aristoteles een ontwikkeling had doorgemaakt van wel
drie of meer verschillende fasen. Ik raakte daarvan, door het lezen van dat
boek, ook volstrekt overtuigd. Pas vijfendertig jaren later, in 1999, was ik
zover dat ik een boekje kon publiceren met de titel De ziel en haar voertuig. Aristoteles’ psychologie geherinterpreteerd
en de eenheid van zijn oeuvre gedemonstreerd. Daarin heb ik geprobeerd
duidelijk te maken dat die drie fasen van Aristoteles niet op harde feiten
berusten, maar op een verkeerde visie van zijn uitleggers. Maar daarvoor moest
ikzelf wel een diepgaande ontwikkeling doormaken! (Van dat boek is recent een
Engelstalige, sterk uitgebreide versie verschenen).
Ik vind het fascinerend om te
zien, dat je zoveel invloed kunt ondergaan van inspirerende leermeesters zoals
Dooyeweerd en Vollenhoven, terwijl je toch ook belangrijke stukken van hun
theorie gaat afwijzen. Zo was het ook met Plato en zijn leerling Aristoteles.
Er is wel degelijk vooruitgang in ons inzicht. Maar we moeten ook weer niet de
illusie hebben, dat ons zoeken ooit voltooid zal zijn, en dat onderzoekers na
ons niets meer te ontdekken zouden hebben.
We zullen ook wel moeten
kunnen accepteren, dat na de vernieuwing die mensen als Dooyeweerd en
Vollenhoven hebben teweeg gebracht, er een periode aanbrak waarin er niet meer
zulke enthousiasmerende vernieuwers waren. En dat je bij het vervullen van
vacatures in de wetenschappelijke staf soms moet vaststellen: er is nu even
niet een overtuigd en gedreven christen die op dit vakgebied met kop en
schouders boven iedereen uitsteekt. Het was in de tijd na Plato en Aristoteles
in de oudheid ook zo dat er een minder grote bloei van de Griekse denkcultuur
aanbrak. En na de Gouden Eeuw in de Nederlandse schilderkunst is het élan ook
een tijd minder groot geweest.
Christenen hebben ook altijd
de handicap dat ze moeilijk reclame voor zichzelf kunnen maken. We worden, als
het goed is, altijd wat geremd door de bijbelse vermaning een ander uitnemender
te achten dan onszelf. En in ons oordelen over anderen voelen we ons vaak
geroepen ook het goede in hun werk aan te wijzen. Maar in het systeem van
beoordeling van wetenschappelijke kwaliteit zoals de Nederlandse organisatie
voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) hanteert, werkt dat nadelig. Want anderen
doen dat vaak niet. Er zijn nogal wat mensen die er stugweg vanuit gaan dat
iedereen die met hen van mening verschilt, minder intelligent moet zijn dan zijzelf.
Prof. Philipse uit Leiden zegt dat ook hardop. Maar prof. dr. C.J. de Vogel was
ook zo’n consequente rationaliste, dat ze van mening was dat ieder redelijk
mens haast noodzakelijk katholiek (en dan nog wel platoniserend katholiek) zou
moeten worden.
Een heel opwindende fase in
mijn loopbaan is geweest, dat ik door het bestuur van de Evangelische Hogeschool in Amersfoort indertijd uitgenodigd werd om
samen met twee anderen een plan te maken voor een vervolg op het basisjaar van
die hogeschool. Het bestuur dacht daarbij aan een faculteit
‘bijbelwetenschappen’, waarin de grondtalen van de bijbel, Hebreeuws, Griekse
en Latijn zouden worden gedoceerd, maar ook zaken als exegese en dogmatiek, en
(christelijke) filosofie. Ik had er eigenlijk vreselijke zin in om aan zo’n
onderneming mee te werken. Het leek mij aantrekkelijk om aan zo’n opleiding
allerlei mensen part-time als docent te verbinden die al in hun publicaties
hadden laten merken, dat ze een eigen positieve invulling gaven aan het ideaal
van christelijke wetenschap.
Het plan is niet van de grond
gekomen, doordat de man die was aangesteld als de coördinator van de denk-tank,
wilde gaan varen op het kompas van dr. F. de Graaff. Dat was een heel knappe
man met fascinerende ideeën over Het
geheim van de wereldgeschiedenis. Maar voor hem was wetenschap eigenlijk
het terrein van de duivel. Hij had eigenlijk een puur gnostische visie op
wetenschap. En dat is als basis voor een universitair programma misschien niet
zo zinnig.
Wie zijn er nu produktief
bezig op het gebied van de Reformatorische wijsbegeerte? Ik vond indertijd de
manier waarop prof. dr. H.J. van Eikema
Hommes gedachten van Dooyeweerd uitwerkte voor de juridische sfeer, heel
waardevol. Prof. P.A. Verburg heeft
zulke pogingen gedaan op het terrein van de taalwetenschap. Prof. dr. D.M. Bakker stond op het punt
daar ook aan bij te dragen, toen hij heel plotseling stierf. Prof. dr. C. Seerveld heeft mij geboeid
door zijn alternatieve visie op de sfeer van ‘het esthetische’ en door de
manier waarop hij de probleem-historische methode van prof. Vollenhoven nieuw
leven inblies voor de studie van de kunstgeschiedenis. Voor de ethiek ben ik
overtuigd van de waarde van wat prof.
dr. A. Troost in allerlei artikelen heeft aangedragen. Iedereen praat
tegenwoordig over ethiek, maar het levert weinig zinnigs op. Ik was erg
gecharmeerd van de systematische aanpak van prof. Troost die van de ethiek een
‘praxeologie’ wilde maken en helder
wilde onderscheiden tussen de normatieve principes voor de verschillende normatieve
wetssferen van de werkelijkheid.
Voor de natuurwetenschappen
en de wiskunde heb ik de stellige indruk dat dr. M.D. Stafleu heel veel waardevols bijdraagt. Maar mijn eigen
opleiding is onvoldoende om dat echt te kunnen beoordelen.
Ik heb een buitengewoon
interessant vak. En ook al moest ik onlangs, als decaan van de Faculteit der
Wijsbegeerte van de VU, mijzelf een regeling voor vervroegde uittreding
aanbieden (waarmee de Faculteit beoogt ruimte te maken voor jong talent), ik
wil dat vak nog graag een poosje blijven beoefenen. Want voor je broodwinning
kun je dan boeiende boeken lezen, zoals dat van dr. G.H. van Kooten, die je
voor de vraag stelt of de apostel Paulus misschien al helemaal de taal sprak
van de Griekse filosofen van zijn tijd. En van dr. J.S. Vos, die laatst een
boek publiceerde waarin hij betoogde dat diezelfde Paulus volstrekt
professioneel gebruik maakte van de redeneermethoden van de Griekse redenaars.
En een boek van prof. dr. G.P. Luttikhuizen uit Groningen over De veelvormigheid van het vroegste
christendom. Dat dwingt je, na te denken over de vraag, of er gesproken kan
worden van een ‘bijbelse visie’ op de mens en de wereld, die verschilt van de
Grieks-filosofische. En of je wel kunt spreken van de inhoud van ‘het
christelijk geloof’, of dat er eigenlijk allerlei ‘christelijke geloven’ zijn
en zijn geweest.
Nog iets verder gaat de
vraag, die een student onlangs in een werkstuk aan de orde stelde, of het wel
mogelijk is om de betekenis van een (bijbel-) tekst te achterhalen, en of je
wel met recht kunt zeggen dat een allegorische uitlegging van zo’n tekst
onjuist is. Iemand als prof. dr. Tj. Baarda demonstreerde op zijn
afscheidscollege zelfs dat het niet mogelijk is om met zekerheid vast te
stellen, wat de preciese tekst van de engelenzang in de velden van Efrata
volgens de evangelist Lukas is geweest.
Dat zijn allemaal lastige
kwesties. Maar boeiend! En die raken mijn eigen studiegebied, ook al is hun
eigenlijke onderwerp een terrein waarop ik niet zelf actief ben. Dan zou je
geneigd kunnen zijn om te zeggen: zij hebben er wel grondig op gestudeerd. Dus
moet het wel zo zijn als ze zeggen. Maar dat zou toch ook weer naief zijn en
een vorm van ‘autoriteitsgeloof’. Want dan komt toch weer direct in herinnering
hoeveel verschil van inzicht er in het wetenschappelijke bedrijf heerst. Ik
houd allerlei kritische vragen over: zou er zo’n succes van de prediking van
Paulus geweest zijn, als wat hij beweerde, niet wezenlijk verschilde van wat
Griekse filosofen boden? En als niet hij zelf de brieven op zijn naam
geschreven heeft, maar leerlingen en leerlingen van leerlingen, zoals dr. van
Kooten beweert? En hoe is te begrijpen dat ook apocriefe gnostische evangeliën
in Jezus degene zien door wie ‘het geheimenis dat voor vroegere geslachten verborgen
was’ geopenbaard is? En die vragen weerhouden mij ervan, de resultaten van
zulke studies direct voor zoete koek te slikken.
De mensen die met dubbeltjes
en kwartjes in hun VU-busjes spaarden, hadden de hoop dat hun kinderen mee
zouden doen in het wetenschappelijk bedrijf, omdat het niet het bedrijf van de
duivel is, maar een levensterrein waarover Christus souverein is, zoals dr. A. Kuyper in 1880 zei. Dat een
christen op dat terrein zou willen bezig zijn ‘alsof God niet bestaat’, daar
zouden zij versteld van hebben gestaan. En het is ook te zot voor woorden!
Prof. dr. A.P. Bos is
hoogleraar in de Antieke en Patristische wijsbegeerte aan de Vrije Universiteit
te Amsterdam
Zijn adres is: Frans
Lisztlaan 2, 2102 CK Heemstede.
Relevante literatuur:
Bos, A.P., ‘Wetenschap en
zin-ervaring in H.M. Kuitert’s Summa
contra fideles’, in R. Kuiper (ed.), Kuitert
onder kritiek (Amsterdam 1993) 19-35
Bos, A.P., ‘Dooyeweerd en de
wijsbegeerte van de oudheid’, in H.G. Geertsema e.a. (eds), Herman Dooyeweerd 1894-1971. Breedte en
actualiteit van zijn filosofie (Kampen 1994) 197-227
Bos, A.P., Geboeid door Plato. Het christelijk geloof
bekneld door het glinsterend pantser van de Griekse filosofie (Kampen 1996)
Bos, A.P., ‘Het thema van de “beroving
van de Egyptenaren”’ , in idem, Geboeid
door Plato (1996) 58-76
Bos, A.P., De ziel en haar voertuig. Aristoteles’
psychologie geherinterpreteerd en de eenheid van zijn oeuvre gedemonstreerd
(Leende 1999)
Bos, A.P., The soul and its instrumental
body. A reinterpretation of Aristotle’s philosophy of living nature (Leiden
2003)
Dooyeweerd, H., Vernieuwing en bezinning. Om het
reformatorisch grondmotief (1958; 2e dr. Zutphen 1963)
Eikema Hommes, H.J. van, De elementaire grondbegrippen der
rechtswetenschap. Een juridische
methodologie (
Klapwijk, J., ‘Antithesis, synthesis, and the idea of transformational
philosophy’, Philosophia Reformata 51
(1986) 138-152
Kooten, G.H. van, The Pauline
debate on the cosmos: Graeco-Roman cosmology and Jewish eschatology in Paul and
in the Pseudo-Pauline Letters to the Colossians and the Ephesians (diss. R.U. Leiden 2001)
Koten, G.H. van, Paulus en de kosmos. Het vroege christendom
temidden van de andere Grieks-Romeinse filosofieën. Essay (Zoetermeer 2002)
Luttikhuizen, G.P., De veelvormigheid van het vroegste
christendom (Delft 2002)
Stafleu, M.D., De verborgen structuur. Wijsgerige
beschouwingen over natuurlijke structuren en hun samenhang (Amsterdam 1989)
Stafleu, M.D., Een wereld vol relaties. Karakter en zin van
natuurlijke dingen en processen (Amsterdam 2002)
Verburg, P.A., ‘Delosis and
clarity’, in Philosophy and Christianity
(Feestbundel voor H. Dooyeweerd (Kampen/Amsterdam 1965)
Vos, J.S., Die Kunst der Argumentation bei Paulus.
Studien zur antiken Rhetorik (Tübingen 2002)
http://home.planet.nl/~srw/beweging/series/mijnfilosofie/Mijnfilosofie_Bos08.doc