De geschiedenis van de schepping, feit of verhaal?
Een bespreking van Genesis 1 - 3 door M.Paasse
http://www.lamplicht.nl/geschiedenisschepping.htm
Laatst gewijzigd: 07.08.2002
Hoofdstuk 1: Het begin van de schepping Gods
Hoofdstuk 2: Genesis 1:1,2
Hoofdstuk 3: De catastrofetheorie van prof. dr. Immanuël Velikovsky
Hoofdstuk 4: Gebeurtenissen tussen Genesis 1:1 en 1:2
Hoofdstuk 5: Grondlegging of nederwerping der wereld?
Hoofdstuk 6: Genesis 1:3 tot en met 2:4a
Hoofdstuk 7: Genesis 2:5,6
Hoofdstuk 8: De moderne theologie over Genesis
Hoofdstuk 9: Wat houdt het Hebreeuwse denken in?
Hoofdstuk 10: Schriftelijke of mondelinge overlevering?
Hoofdstuk 11:
Het ontstaan van het boek Genesis
Wanneer wij streven naar denken op een Bijbelse manier dan dienen we rekening te houden met het gegeven dat de Bijbel een verzameling geschriften is, die op zichzelf niet denken kan. Dat is hier op aarde slechts voorbehouden aan de mens. 'Bijbels denken' is dan ook een onjuist gebruikte term. We bedoelen daarmee eigenlijk het Joods- Hebreeuwse denken zoals dat in de Bijbel toto uitdrukking komt, omdat de geschriften van de Bijbel door en voor Joden geschreven zijn. Daarbij moeten we er ook rekening mee houden dat de Bijbel een tijdsperiode omvat van meer dan 4000 jaar, waarin ook het denken aan verandering onderhevig was. Mogelijk is dit één van de redenen waarom in het Joodse denken, in tegenstelling tot het christendom, verschillende meningen naast elkaar kunnen bestaan.
Wanneer we nadenken over het ontstaan van goed en kwaad, zien we in de Joodse literatuur tenminste twee meningen naast, niet tegenover, elkaar staan. Zo zegt Maartje van Tijn (1) over de zetel van het kwaad: 'En ik heb u al verteld, dat het hart in de bijbelse beeldspraak niet de zetel is van onze gevoelens, maar de plaats, waar we van allerlei bedenken, berekenen en tegen elkaar afwegen, zij het ten goede, zij het ten kwade. En zo zit de aandrift ten kwade als een vieze dooie vlieg in ons hart en maakt alles wat daar gebeurt stinkend en gistend, richt het alles ten kwade'.
Zij vermeldt ook een andere oorzaak van het kwaad: 'En rabbi Sjim'on ben Lakiesj (circa 200 - 275) stelt de aandrift tot het kwade zonder meer gelijk aan Satan en aan de engel des doods, aan de krachten ten kwade buiten de mens, die dood en verderf brengen'. (2) Deze laatste gedachte zal verder uitgewerkt worden, omdat in het boek Job Satan als een levend wezen, een persoon, wordt voorgesteld, die blijkbaar een opdracht van God uitvoerde en verslag komt uitbrengen. Geen spoor van vijandigheid tussen de HERE en Satan en een onderworpenheid van Satan aan God, want hij kan niets doen zonder diens toestemming (Job 1:6-12). Blijkbaar heeft God Satan in Zijn hand (3) en is deze geen kwade macht of tegengod naast Hem. Dat stemt overeen met hetgeen Jesaja eeuwen later schreef: Ik ben de HERE en er is geen ander; buiten Mij is er geen God. Ik ben de HERE, en er is geen ander, die het licht formeer en de duisternis schep, die het heil bewerkt en het onheil schep (Jesaja 45:5-7).
Hoewel de gedachte dat God kwaad kan scheppen ons op onze grondvesten kan doen trillen, leert Genesis ons al dat God, naast het goede óók het kwade schiep. Hij formeerde ha-Adam en plaatste hem in de hof van Eden. Daarin stonden vele bomen, waaronder de boom van kennis van goed én kwaad (Genesis 2:8,9), die in Gods hand ook een bepaalde functie had. Het is niet voor niets dat de Schrift ons dat meldt. We hebben er mogelijk steeds overheen gelezen of bewust vermeden omdat de gedachte dat God het kwade schiep ondragelijk en onvoorstelbaar is.
We mogen geloven dat God goed en kwaad in Zijn hand heeft en er boven staat. Het was de bedoeling dat de mens, op Góds tijd, zou mogen en kunnen omgaan met goed en kwaad. De mens liep echter op God vooruit en wilde iets beheersen waartoe hij nog niet in staat was. Hij was niet de enige! Het geestelijke wezen dat via de slang sprak, bleek daartoe óók niet in staat te zijn, met alle noodlottige gevolgen voor de wereld en de mens.
(1) Maartje van Tijn: 'Midrasjiem over goed en kwaad I', Kok, Kampen, 1991, bladzijde 22. (terug naar de tekst)
(2) Idem, bladzijde 25. (terug naar de tekst)
(3) Met 'in Zijn hand' wil niet alleen gezegd zijn dat God bóven Satan staat, maar tevens dat Hij hem beschermt en hem niet laat vallen, zoals Hij geen enkel schepsel zal laten vallen. (terug naar de tekst)
In de loop der tijden hebben Joden en
christenen getracht meer inzicht te krijgen in de eerste hoofdstukken van het
bijbelboek Genesis. Enerzijds om vragen zoals 'waar haalde Kaïn zijn vrouw
vandaan?' of 'hoe is het kwaad ontstaan?', te kunnen beantwoorden en anderzijds
om een verklaring te vinden voor de grote verschillen in geologische jaartallen
en de tijdsrekening van de Bijbel.
Het is algemeen bekend, hoeveel spanningen
het geloof in de schepping binnen de christelijke leer heeft opgeroepen en nog
oproept. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat bij een behandeling van dit
onderwerp nog steeds allerlei vragen aan de orde komen, die in onze dagen te
maken hebben met het eigentijds willen verstaan van de Bijbel en dus ook van de
schepping.
Als het over de
schepping gaat wordt vaak uitsluitend aan de eerste hoofdstukken van Genesis
gedacht. Ten onrechte, want in de Bijbel wordt óók op andere plaatsen thematisch
en historisch over de schepping gesproken.
De moderne bijbelwetenschap
tracht aan de uitleg van de relevante teksten een bijdrage te leveren met kennis
uit de natuurwetenschap en de geschiedenis. De literaire kritiek met haar
bronnensplitsing is de oudste en meest bekende tak van de huidige
bijbelwetenschap (1).
Eén van haar vroegste resultaten was het inzicht, dat Genesis 1 en Genesis 2 en
3 tot twee verschillende bronnen behoren. Verder weten theologisch
geïnteresseerde leken ook dat het eerste 'scheppingsverhaal' tot de zogenaamde
Priestercodex behoort, die vermoedelijk kort na de Babylonische ballingschap tot
stand is gekomen en dat het tweede scheppingsverhaal deel uitmaakt van de
Jahwistische bron, die uit de vroege tijd van de koningen van Israël stamt. Door
het inzicht, dat deze 'verhalen' tot verschillende bronnen behoren, wordt het
feit verklaard, dat ze in verschillende toonaarden geschreven zijn en dat ze
elkaar inhoudelijk op enkele punten schijnen te weerspreken. Blijkbaar zijn
beide 'scheppingsverhalen' niet met elkaar in overeenstemming te brengen als het
om deze twee aparte geschiedenissen gaat, waarvan de tweede pas in een veel
later tijd is opgeschreven. In de eerste geschiedenis wordt over God gesproken
als Elohim, de Machtige, de Macht achter de natuur en in de tweede over JHWH, de
Ik ben, die Ik ben, door Mozes als Naam van God ingevoerd, toen hij Genesis 2 en
3 herschreef en redigeerde in de huidige compacte vorm.
Wij zullen niet trachten, dat wat Genesis leert over het tot stand komen van de wereld en mensheid in overeenstemming te brengen met wat de natuurwetenschap erover leert. In de Bijbel gaat het om een getuigenis met een vergaande strekking, om een zeker tijdloos verstaan van de schepping, dat los staat van het werkelijkheidsbesef en de kennis van onze eigen tijd. Het gaat niet zozeer om het hoé, als wel om het feit, dát God de hemelen en de aarde geschapen heeft. Een deel daarvan werd verwoest door de val van Satan, waarop God de schepping herstelde, met als hoogtepunt de schepping van de mensheid. Zo is de wereld voor de eerste maal gered uit de macht van de duisternis die in Genesis 1:2 wordt vermeld.
De Oudtestamenticus H.Gunkel (1862-1932) (2) was de eerste, die op het idee kwam de verwantschap van Genesis 1 als scheppings- c.q. als herstelgeschiedenis te zien met een Babylonisch scheppingsverhaal. Daaruit trok hij de conclusie, dat de bijbelschrijvers dat hadden overgenomen. Anderen zagen tegelijk ook overeenkomsten met Egyptische en andere scheppingsmythen uit de omgeving van Israël. Zo zou elke godsdienst zijn eigen scheppingsverhaal hebben met bepaalde motieven, ook Israël. Maar Genesis is niet van een bepaalde heidense mythe afhankelijk geweest. Het is andersom: de oorspronkelijke scheppingsgeschiedenis in de Bijbel is vervormd en vervalst door gedegenereerde godsdiensten in de oertijd, reeds in de tijd van de pré-adamieten.
Wij stappen af van de gedachte, dat de bijbelschrijvers vaak materiaal, dat ze van andere godsdiensten overnamen, omgebogen hebben tot hun eigen Joodse visie, waarop Israël het alzo omgevormde theologisch van het grootste gewicht achtte. Dat gold vooral voor het scheppingsverhaal. We zien, dat Israël reeds vóór de Babylonische ballingschap, onder andere in de Psalmen, aan haar eigen getuigenis en visie op Gods schepping trouw bleef, zoals die is opgetekend door Mozes in Genesis. Op deze wijze bleef een en ander een correctie op de heidens antieke voorstellingen van de schepping. Psalm 96:5 concludeert bovendien: Alle goden van de volken zijn afgoden. Psalm 2 adviseert de koningen van de landen rondom Israël verstandig te zijn en de richters der aarde zich te laten gezeggen: Dient de HERE met vreze en verheugt u met beving. Kust de zoon, opdat hij niet toorne en gij onderweg niet ten gronde gaat, want zeer licht ontbrandt zijn toorn. Welzalig allen die bij Hem schuilen. 'Kust de zoon', zou ook kunnen betekenen: 'Kust Israël, kust koning David, als de voorloper van de Messiaanse Koning'.
Wij spreken liever van een scheppingsgeschiedenis als een waar feit, waarop het heil van God voor Zijn schepping is gebaseerd. Om een en ander uit Genesis te verstaan, moet er inzicht zijn in Gods 'plan der aionen'. Indien Gods plan der eeuwen goed in het vizier wordt gehouden, zullen wij Genesis 1 en Genesis 2-3 beter verstaan in al zijn hoogte, diepte en breedte.
Noten
(1) Jean
Astruc (1684-1766), lijfarts van Lodewijk XV, was de eerste die meerdere bronnen
zag in de tekst van de Tora. Hij onderscheidde twee hoofdbronnen: de A- bron,
met als kenmerk het gebruik van de godsnaam Elohim en de B-bron, met als kenmerk
het gebruik van de godsnaam JHWH. Daarnaast zag hij een bijbron C, waarin alle
teksten werden geplaatst die niet in de A- en B-bronnen pasten. De theoloog
W.M.L. de Wette (1780-1849) vond de bron 'Deuteronomicus' en uiteindelijk kwam
de theologie uit bij de 'vierbronnen theorie'. Dit is een literaire
werkhypothese die er van uitgaat dat de Tenach uit vier bronnen of documenten is
samengesteld. (terug naar de
tekst)
(2) H. Gunkel, 'Schöpfung und Chaos in Urzeit und
Endzeit: eine religionsgeschichtliche Untersuchung über Genesis 1 und Ap.Joh. 12
(1894) (terug naar de
tekst)
Hoofdstuk 1: Het begin van de schepping Gods
Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping, want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op aarde zijn . . . (Kolossenzen 1:15,16).
Het begin van Gods schepping lag vóór
Genesis 1:1 en was de geboorte van Christus in de hemel bij God. In de brief van
Paulus aan de Kolossenzen lezen we in hoofdstuk 1 over God en Zijn Zoon, waarvan
in vers 16 en 17 wordt gezegd: Hij is het beeld van de
onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping, want in Hem zijn alle
dingen geschapen, die in de hemelen en op de aarde zijn, de zichtbare en de
onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij
machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; en Hij is vóór alles en
alle dingen hebben hun bestaan in Hem. Hoewel Zijn persoonlijke Naam
hier niet genoemd wordt, kennen wij Hem allemaal onder zijn aardse naam Jezus.
De naam die Hij kreeg toen Hij op wonderbaarlijke wijze als mens geboren werd
(Mattheüs 1:21; Lukas 1:31). Deze Jezus was de Gezalfde, de Christus, de
Messias, de Zoon van de levende God (Mattheüs 16:16,17).Het gaat om de erkenning
dat de Zoon van God in de Goddelijke sfeer is geboren en als zodanig is Hij de
Eniggeboren Zoon van God (Johannes 1:18; 3:16,18; 1Johannes 4:9) (1).
Niemand
anders is op die wijze voortgebracht. Dit unieke en onbeschrijfelijk hemelse
Wezen was géén geschapen engel, want de Schrift zegt: Immers, tot wie der engelen heeft Hij ooit gezegd: Mijn Zoon
zijt Gij; Ik heb U heden verwekt? (Hebreeën 1:5; Psalm 2:7).
Het
is opmerkelijk dat in een pseudepigrafisch geschrift, het boek Henoch,
gezegd wordt dat de Zoon des mensen er al was 'nog voor de zon en de
sterrenbeelden werden geschapen, voor de sterren aan het uitspansel werden
gemaakt'. Hij is door God geschapen vóór de grondlegging van de wereld en door
Hem van aanvang af verborgen gehouden en uitsluitend aan de uitverkorenen
geopenbaard' (2).
Het
geloof dat Christus een door God geschapen wezen is, is ouder dan de later in
het dogma van de Drieeënheid geformuleerde geloofsbelijdenis dat de Zoon niet
geschapen is. Het boek Henoch is ook ouder dan het evangelie van
Johannes, dat Jezus de Eniggeboren Zoon van God noemt. Henoch is van
Joodse oorsprong. Fragmenten ervan in de Aramese taal zijn in 1947 tot 1962
gevonden in de grotten van Qumran bij de Dode Zee.
Het is van bijkomstige betekenis of
Christus voortgebracht is door een proces van geboorte of door schepping. Het
gaat erom dat Hij een begin heeft gehad en er niet altijd geweest is, zoals God
Zelf.
Het geloof dat Christus een in de goddelijke sfeer voortgebracht,
geboren of geschapen, wezen is, heeft door de eeuwen heen stand gehouden ondanks
de gruwelijke vervolgingen van degenen die dat hardop durfden te belijden.
Wanneer we er de kerkgeschiedenis op naslaan dan zien we dat de vervolgingen
reeds begonnen in de strijd tussen Arius, een fervent tegenstander van de
Drieeënheidsleer en Athanasius, de grondlegger van het dogma van de Drieeënheid.
Hoewel Arius uiteindelijk het onderspit moest delven, bleven zijn ideeën bewaard
en zo af en toe duiken zij weer op in de kerkgeschiedenis. Ook heden ten dage
zijn er vele christenen, bijvoorbeeld de unitariërs, die het dogma van de
Drieeënheid verwerpen. In Nederland worden zij door de theologie en de
christelijke wereld volkomen genegeerd en doodgezwegen. In Engeland en Amerika
vormen zij geaccepteerde kerken.
In de christologie (3)
worden een drietal abstracte begrippen op de Zoon van God toegepast. Allereerst
is dat de Wijsheid uit Spreuken 8:1, 22-36. Zij zegt over Zichzelf: De HERE heeft mij tot aanzijn geroepen als het begin van zijn
wegen, vóór zijn werken van ouds af. Van eeuwigheid (4)
aan ben ik geformeerd, van den beginne, eer de aarde bestond (vers
22,23).Opmerkelijk is dat de Wijsheid in de Hebreeuwse literatuur een vrouwelijk
begrip is. De apostel Paulus verwijst niet naar Spreuken 8, maar zegt toch dat
Christus 'de wijsheid Gods' is (1Korinthe 1:24).
Het meest bekende abstracte
begrip dat op de Zoon van God wordt toegepast vinden we in Johannes 1:1:
In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en
God was het Woord. De Zoon van God wordt niet het Woord genoemd, maar
God Zélf! De vertaling: 'Het Woord was God', is foutief en mogelijk ingegeven
door een, al of niet bewust, dogmatisch vooroordeel ten aanzien van de leer van
de Drieeënheid.
Johannes zegt van het Woord dat het vlees geworden is en
betrekt het op Jezus (vers 14-18). De conclusie dat Jezus dus de God en het
Woord uit vers 1 moet zijn omdat Die het Woord is, is niet juist. Daarvoor
levert de Schrift zelf een intern bewijs in Johannes 20:17, waar Jezus tot Maria
van Magdala zegt: 'Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw
God'. Jezus geeft zo te kennen dat Hij niet zelf God is.
Het derde abstracte
begrip dat op Jezus wordt toegepast is het woord 'licht'. Jezus noemt zich 'het
licht der wereld' (Johannes 8:12; 12:46). Ook van JHWH wordt gezegd dat Hij
'licht' is (Psalm 27:1; Jesaja 60:20; Micha 7:8). We kunnen zeggen dat JHWH het
allesomvattende 'licht' is en dat Jezus dat specifiek is voor de
wereld.
Het voorstellen van abstracte begrippen
als een persoon, is een literaire stijl, die 'personificatie' wordt genoemd en
herhaalde malen in de Bijbel voorkomt. Personificatie is niet bedoeld om
precieze uitspraken te doen over het Wezen van God en de relatie tussen de Vader
en de Zoon. Dat in vroege tijden christenen dat wel gedaan hebben om hun
godsbeeld Bijbels te ondersteunen, is een onjuist gebruik van de Bijbel geweest.
Een valkuil die wij nu dienen te vermijden. Het spraakgebruik in het NT geeft
alle aanleiding, Jezus niet als God te zien! De HERE (JHWH) is de waarachtige
God, Hij is de levende God (Jeremia 10:7).
Ook de krampachtige pogingen om
via de 'Ik ben' uitspraken van Jezus (5)
te bewijzen dat Hij God is, door een verbinding te leggen met de 'Ik ben'
uitspraak van God in Exodus 6:3 lijden schipbreuk evenals de gedachte dat de
HERE uit het Oude Testament dezelfde is als de Here in het Nieuwe Testament. De
grondige studie van ds. J. Hanegraaf hierover kan tot geen andere conclusie
leiden (6).
Helaas aanvaardt hij deze consequentie van zijn studie zelf niet en blijft hij
vasthouden aan het dogma van de Drieeënheid zoals dat geformuleerd werd door
Athanasius (7).
Wij moeten ons goed realiseren dat wij God niet kunnen doorgronden of beschrijven. Ook de relatie tussen de Vader en de Zoon en de betekenis van de Geest daarin blijft voor ons verborgen. Gods gedachten zijn hoger dan menselijke gedachten en er zijn nu eenmaal dingen die God aan Zichzelf heeft voorbehouden (Jesaja 55:8,9; Handelingen 1:7). Jezus heeft ons zoveel over en van God geopenbaard als nodig is om Hem als onze hemelse Vader te kunnen aanvaarden, maar dat wil niet zeggen dat wij in staat zijn God geheel te kennen en te doorgronden.
Noten
(1) Alleen de evangelist Johannes noemt Jezus de
Eniggeboren Zoon van God. (terug naar de
tekst)
(2) Henoch, 48.3,
48.6, 62.7. Nederlandse uitgave: Ankh-Hermes, Deventer 1983. (terug naar de
tekst)
(3) Christologie is
de leer, die nagaat welke dingen uit het Oude Testament en Nieuwe Testament op
Christus toegepast kunnen worden. (terug naar de
tekst)
(4) Hebreeuws:
'me-olam'. Dat geeft een begin van een tijdsperiode aan, maar de duur ervan is
onbekend. (terug naar de
tekst)
(5) Johannes 10:7,
11; 14:6. (terug naar de
tekst)
(6) Ds. J. Hanegraaf,
'Met de Torah is het begonnen' , deel 1 in de serie 'Oecumenische inleiding in
het Oude Testament', Uitgave G.F.Callenbach BV, Nijkerk 1988, bladzijde 129-162.
(terug naar de
tekst)
(7) Idem, bladzijde
129. (terug naar de
tekst)
Het staat er zo eenvoudig: 'In den
beginne schiep God de hemel en de aarde'. Niet verder kijkend kunnen we zeggen:
'Dat is duidelijk: God is de Schepper'. De vraag die meteen naar boven komt is:
'Wie is God?' God is geen persoonlijke naam, maar een algemene aanspreektitel.
De God in Genesis 1:1 heeft een Naam, die voor het eerst vermeld wordt in
Genesis 2:4: Dit is de geschiedenis van de hemel en de
aarde, toen zij geschapen werden. Ten tijde dat de HERE God aarde en hemel
maakte. In het Hebreeuws staat voor 'HERE' de vier letters hwhy, van rechts naar links 'JHWH', het zogenaamde
'tetragrammaton', de vier letters van de Godsnaam. In Exodus 3:14 maakt God de
betekenis van Zijn Naam bekend: 'Ik ben, die Ik ben', in de zin van: 'Ich bin
Da' (M. Buber, 'Moses Werke II', bladzijde 60 v.v.). Hij is de Zijnde, de altijd
Aanwezige.
Hoe het tetragrammaton werd uitgesproken is onbekend. De twee
meest bekende vermeende uitspraken zijn 'Jehovah' en 'Jahweh' (1).
Toen in Genesis 1:1 in een begin de
hemelen en de aarde geschapen werden, heerste er geen enkele wanklank. 'De
morgensterren' juichten en al de zonen Gods jubelden reeds vóór de schepping van
de mensen (Job 38:4-6). Er was nog geen sprake van chaos, toen als eerste
mededeling kwam dat God de hemelen en de aarde schiep. Dr. M. Reisel (2)
wijkt in zijn boek 'Genesis' bewust af van de min of meer geijkte
vertaling: 'in den beginne'. Er staat slechts: 'in een begin' en dr. Reisel
vertaalt: 'in een begintoestand', als het resultaat van een daad in de
oertijd. Hier geen spoor van chaos of iets dergelijks als het vormeloze, dat pas
later een geordende vorm zou krijgen. Dit blijkt uit 'had geschapen' zoals
'barah' door hem is vertaald. Letterlijk staat er 'et hasjamajim', de
hemelruimte. 'Ha arets' is hier de gehele aarde, maar kan in een ander verband
ook de betekenis hebben van een (land)streek.
Elohim heeft de meervoudsvorm
en kan betekenen: 'De Machtige, de macht achter de natuur'. Merkwaardig genoeg
staat het bijbehorende werkwoord 'barah' in het enkelvoud. Elohim blijkt JHWH,
de HERE, te zijn, waarvan Deuteronomium 6:4 zegt: De HERE
is onze God, de HERE is één (echad). Niet zozeer bedoeld als een
getalseenheid, maar als het één zijn van God met de wereld in Zijn grote liefde
en verzoening.
Genesis 1:1 kan worden vertaald met:
'In een begintoestand had God geschapen de hemelruimte en de aarde', maar
ook met: 'In een begin schiep God de hemelen en de aarde', waarbij de
hemelen en de aarde tezamen de kosmos vormen. Zij zijn zeker niet uit een chaos
ontstaan noch door het vormloze vorm te geven, zoals dat in de moderne theologie
wordt geleerd, tot op vandaag toe. Jesaja 45:18 zegt dat God geen chaos
(Hebreeuws: 'tohoe') geschapen heeft. Hij schiep de hemelen en de aarde uit het
niets. Tevoren was er niets, wat op deze kosmos leek. Wij kunnen ons daar geen
enkele voorstelling van maken. In Psalm 102:27 lezen we: Gij hebt voormaals de aarde gegrondvest en de hemel is het werk
uwer handen. 'Voormaals' betekent 'eertijds' of 'voorheen'.
God
heeft in Zijn schepping Zijn Goddelijk Wezen gelegd om als het ware een reine
schepping tegenover Zich te zien. Een object, dat uit Zijn eigen volmaakte Wezen
voortkomt. We kunnen deze geloofsgedachte vergelijken met een beeldhouwer, die
zijn eigen gemaakte kunstwerk tegenover of voor zich ziet, waarin hij iets van
zichzelf heeft gelegd.
Om inzicht te krijgen in de gebeurtenissen in Genesis
is het van groot belang het onderscheid tussen de woorden 'scheppen', 'formeren'
en 'maken' duidelijk voor ogen te hebben. Scheppen (Hebreeuws: 'barah') betekent
iets voortbrengen, wat er van te voren niet was. Genesis leert de
'creatio ex nihilo', de schepping uit het niets. Formeren (Hebreeuws: 'jazar')
heeft de betekenis van het doen voortbrengen uit iets wat er tevoren wél
was, zoals bijvoorbeeld de geboorte van de mens in de moederschoot. Maken
(Hebreeuws: 'asah') is het tot eindontwikkeling of volwassenheid brengen van
iets (3).
De
schepping van de hemelen en de aarde in Genesis 1:1 blijft Gods geheim. Het
heeft geen zin daarover verder te speculeren of er ingewikkelde theorieën over
op na te houden. Ondanks onze nieuwsgierigheid is het 'hoe' onbelangrijk. Het
gaat om het feit dát God de hemelen en de aarde geschapen heeft.
De Statenvertaling heeft de hierboven aangehaalde tekst uit Jesaja 45:18 vertaald met: Hij heeft ze niet geschapen dat ze ledig zou zijn. Dit zou een chaos of vormeloosheid in oervorm nog toelaten! Het Hebreeuws luidt echter: 'Hij heeft ze niet als een ledigheid geschapen'. Het zijn de heidense godsdiensten in de dagen van de profeet Jesaja, die de schepping uit een chaos leren (Egypte, Babylonië, Perzië).
Genesis 1:2 betreft een veel latere
mededeling dan Genesis 1:1. Tussen deze verzen kan een grote tussenruimte liggen
van mogelijk vele miljoenen, zelfs miljarden jaren (4),
voor zover de mens dat kan meten. In Genesis 1:2 lezen wij: 'De aarde nu was
woest en ledig'. Zou God begonnen zijn de aarde uit de woestheid en de ledigheid
te scheppen, dan zou zulk een begin een ontstellende en verbazingwekkende
mededeling zijn!
Voor wat betreft de uitleg en de visie op Genesis 1:2 staat
de christenheid op dit punt ver af van het Bijbelse denken. Door Genesis 1:1 en
2 als één geheel te lezen ontstaat er reeds het doemdenken over het begin van de
wereld, zoals dat ook bestaat over het einde van de wereld. Het zou betekenen
dat God begon met een groot onheil of kwaad, terwijl tevens geleerd wordt, dat
op het eind een groot deel van Gods schepping verloren gaat!
In de kerkelijke dogmatiek is veel gebruik gemaakt van de inzichten van de kerkvader Tertullianus (ongeveer 220 na Christus) die een voortzetting zijn van de oude theologie van de eerste apologeten (geloofsverdedigers). De inzichten van Tertullianus omtrent Genesis 1 zijn sterk beïnvloed door de antieke godsdiensten van vóór de christelijke jaartelling!
Om Genesis 1:2 nader te verklaren,
raadplegen wij vooraf dr. Reisel. Het gaat allereerst om de grondtekst. Wat
staat er precies en wat is er de uitleg van? In het Hebreeuws staat er:
'Wehaarets hajetah tohoe wavohoe'.
Dr. Reisel vertaalt 'hajetah' uit het
werkwoord HJH in de betekenis van 'zijn' wat volgens hem ook geschieden
of blijken kan betekenen. Zijn vertaling luidt: 'Die aarde is geweest
ontzettend (en) chaotisch'; 'Wehaarets hajetah tohoe wavohoe'. Deze Hebreeuwse
woorden klinken zéér huiveringwekkend in de oren van Joodse gelovigen! Is God
dan begonnen met huiveringwekkende daden te stellen bij de schepping van de
aarde? Natuurlijk niet! Dit alles doet wél Donar, onze Germaanse god van de
donder, die in onze sombere Germaanse geest voortleeft (5).
Als er in de NBG-vertaling in Genesis 1:2 staat: 'De aarde nu was woest en ledig en duisternis lag op de vloed', dan moeten wij, naar de mens gesproken, wel bedenken, dat God deze chaos en duisternis met de oervloed niet heeft gewild! De aarde was zo geworden! Op zijn minst genomen moet hier 'werd woest en ledig' gelezen worden, ondanks dat voor 'werd' hier een andere Hebreeuwse woord staat. Niet 'hajetah', maar 'wattehi'. Eén en ander is te vergelijken met Jeremia 4:23-27: Ik zag de aarde, en zie, zij was woest en ledig. Ik zag, en zie, de aarde was woestijn. Want zo zegt de HERE: Een woestenij zal het ganse land worden. Het ganse land was een woestijn geworden door Gods toorn als oordeel over Israël om haar zonde. Zoals het land door een gebeurtenis een woestijn was geworden, zo was ook de aarde uit Genesis 1:2,3 door een gebeurtenis woest geworden.
Het lijkt voor de hand te liggen, dat
door niet-vakmensen, voor wat betreft het Hebreeuws, één en ander op gezag van
vooral Jóódse vakmensen moet geloofd worden. Van belang is daarnaast echter óók
het inzicht, de visie, op grond waarvan een tekst als Genesis 1:2
moet worden begrepen.
Tekstkritiek is gemakkelijk uit te leggen, maar inzicht
niet. Het juiste inzicht wordt mede bepaald door de werking van de Geest des
HEREN, die als het goed is, in ons denken en aanvoelen leiding moet geven zo
mogelijk in een Joodse denktrant, wil Gods Woord nog meer gaan spreken.
Desondanks kunnen er verschillende inzichten zijn, die elkaar soms aanvullen,
maar helaas elkaar soms ook kunnen tegenspreken. Satan zal daarom altijd zijn
aanval richten op de meest belangrijke plaatsen in de Schrift om Gods
bedoelingen met zijn grote werken te verduisteren. Dat dwingt ons tot een
geloofsstrijd om juist deze cruciale Bijbelse gegevens zoveel mogelijk in het
juiste licht te stellen.
Taalkundig dient Genesis 1:2 vertaald te worden met: 'De aarde was woest en ledig'. Zo vertaald gaat het weliswaar op het eerste gezicht om een bestaande situatie, maar in werkelijkheid is de aarde woest en ledig geworden (6). In het eerste geval zou het gaan om de nog ongeordende, vormeloze materie, waaruit door God scheppend en ordenend 'hemel en aarde' worden geschapen. Genesis 1:1,2 zou dan in één adem gelezen moeten worden, want het gaat rechtstreeks om het bewoonbaar maken van de aarde voor de mens, met soms op de achtergrond de evolutietheorie. In het tweede geval wordt verondersteld, dat de préhistorische vóórwereld van Genesis 1:1 door God in alle volmaaktheid en heerlijkheid is geschapen en op een bepaald moment verwoest of 'nedergeworpen' is, als gevolg van de val van een geestelijk wezen.
In Genesis 1:2 doemen grote exegetische problemen op. De wijze waarop men deze tekst uitlegt is van groot belang voor de verdere verklaring van Genesis 1. In de kerkgeschiedenis is de grote vraag bij Genesis 1:2 altijd geweest of de toestand die hier beschreven wordt, de oorspronkelijke toestand van de aarde was in woestheid en leegte of dat de aarde oorspronkelijk in een staat vol van heerlijkheid geschapen werd en pas later in een toestand van woestheid en leegte is geraakt. Deze laatste opvatting werd al door verschillende vroege Kerkvaders gehuldigd zoals Justinus Martyr, Basilius, Origenes en Augustinus. Calvijn verwierp haar echter en de meeste reformatorische theologen zijn hem hierin gevolgd. G.J. Pauptit zal later zeggen: 'Het Calvinisme heeft van de nederwerping, het woest en ledig worden van de aarde niets begrepen (7)'.
Natuurlijk kan de verwoesting van de toenmalige wereld, tot op zekere hoogte, op een natuurwetenschappelijke wijze verklaard worden, maar dit doet niets aan de zaak af. Hier stond een duistere macht, een gevallen engel, achter! Dr. Thomas Chalmers, een Engelse theoloog, verkondigde al in 1814 dat de ruimte van vele préhistorische wereldcatastrofen gezocht moest worden tussen vers 1 en 2 van Genesis 1. De zondvloed uit Genesis 6 is niet de eerste wereldcatastrofe geweest en had lang niet zulke grote geologische gevolgen als tijdens vroegere catastrofen, die meer van kosmische aard waren en waarin de gehele kosmos een veel grotere rol speelde (8).
Alle theorieën over de wereldcatastrofen
zouden onder de kritiek moeten staan van de Bijbel, die diepere en geestelijke
oorzaken aangeeft. Helaas werkt dat niet zo, maar de wetenschap geeft ons toch
een aangrijpingspunt hoe Genesis 1 gelezen kan worden. We zien met telescopen de
diepe sporen van verwoesting en leegte op andere planeten. Het heelal, voor
zover door ons is waar te nemen, is een verschrikkelijk oord geworden. Is God
met de aarde net zo begonnen als met die woestheid en leegte in het heelal?
Gelovend in een liefdevolle Schepper gaan we uit van een heerlijke
préhistorische wereld en de hemelen rondom de aarde als scheppingen Gods. Het is
de toen-wereld van 2Petrus 3:5-6 in de allereerste aioon of wereldtijdperk met
haar eigen karakter en ontwikkeling. Die aarde werd echter woest en ledig zodat
ze haar glans verloor en omhuld was door de duisternis. Volgens 2Petrus 3:5-6 is
de aarde verzwolgen door het water als door een oervloed, niet te verwarren met
de zondvloed. In Noach's tijd is er sprake van de zondvloed (2Petrus 2:6).
Petrus zegt voorts, dat de hemelen tevoren er zeer lang geweest zijn met de
aarde, toen de wereld door de oervloed is vergaan.
Noten
(1) Algemeen
neemt de theologie thans aan dat de oorspronkelijke vorm ongeveer luidde: Jahwe.
Men heeft zijn licht opgestoken bij de Samaritanen, die nog als religieuze groep
bestaan. Zij hebben zeer oude handschriften, waaruit blijkt dat het foutief is
te spreken van Jehova. Dit is een verkeerde combinatie van het geschreven woord
JHWH en het gesproken woord Adonaj. (terug naar de
tekst)
(2) Dr. M. Reisel:
'Genesis, transcriptie, verklaring, vertaling'. Uitgave Kruseman, Den Haag,
1972, bladzijde 15. (terug naar de
tekst)
(3) Zie : S.van
Mierlo, 'Scheppen - Formeren - Maken', in 'Uit de Schriften', jaargang 35, juli
1963, bladzijde 105. (terug naar de
tekst)
(4) Deze gedachte
wordt in de theologie de 'restitutie-theorie' of de 'gap-theorie' genoemd.
(terug naar de
tekst)
(5) Het pessimisme
van de Germaanse godsdienst leidt tot een zeer merkwaardig ethos. De Germaan
ervaart de werkelijkheid als strijd van chaos en cultuurmachten, van goden en
reuzen. Bij hem is chaos oorspronkelijk. De reuzen zijn aan de chaos verwant.
Zij zijn de goden, die uit de chaos stammen en die willen beheersen. In de goden
is ook iets onbekends, nl. de afkomst van het beginsel, dat zich tegen de
ordeloosheid van de chaos verzet. Zie: Dr. F. de Graaff, 'Als de goden sterven',
2e druk (1970), uitgave Lemniscaat, Rotterdam, 1969, bladzijde 66. (terug
naar de tekst)
(6) G.J.
Pauptit,'De tijden der eeuwen', bladzijde 97-99. S.van Mierlo, 'De openbaring
Gods', bladzijde 136, noot 1. (terug naar de
tekst)
(7) Idem, bladzijde
93. (terug naar de
tekst)
(8) Zie onder andere
Immanuël Velikovsky, 'Werelden in botsing', uitgeverij Ankh-Hermes BV, Deventer,
1971. (terug naar de
tekst)
Hoofdstuk 3: De catastrofetheorie van prof. dr. Immanuël Velikovsky
De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed . . . (Genesis 1:2).
Uit Genesis 1:2 kan blijken dat de gehele aarde is getroffen door een enorme ramp. In de wetenschap is er meer en meer bekend geworden over de wereldwijde rampen op onze planeet zowel in de voormenselijke als in de historische tijden door oorzaken van buiten af. De wetenschap van het verleden brengt een groot aantal van deze zaken aan het licht, die vele Bijbelplaatsen voor wat de grote catastrofen betreft, verduidelijken. Dat er regelmatig catastrofen plaatsvonden, reeds vóór het ontstaan van de mens, is een bekend feit. Een catastrofe in het heelal uit zich onder andere door een astroïden-gordel. Zo ligt het voor de hand, dat de om hun as wentelende astroïden of brokstukken tussen Mars en Jupiter afkomstig kunnen zijn van een geëxplodeerde planeet als gevolg van buitenaardse storingen, niet alleen in de energie en de zwaartekracht, maar ook in de elektromagnetische velden en krachten.
Talloze feiten heeft de Russische Jood, prof. dr. Immanuel Velikovsky bijeen gebracht uit allerlei takken van wetenschap. Na bestudering van de ontdekkingen van Velikovsky heeft Einstein (1) vlak voor zijn dood met diens visie en theorieën ingestemd. Velikovsky's eerste boek 'Worlds in Collision', dat in 1949 verscheen (2), is een overtuigend boek, dat fascineert van begin tot einde en is daarom een internationaal succes geworden. Het toont aan, dat de bijna botsing met komeet, later planeet, Venus in ongeveer 1450 voor Christus en de bijna botsing met Mars rond 700 voor Christus wereldcatastrofen veroorzaakten. De invloed van dergelijke storingen in het heelal liet ook de aarde vóór en na de schepping van de mens niet altijd onberoerd.
Genesis 1:2 vertelt ons dat de aarde één
grote chaotische woestenij was en in diepe duisternis was gehuld. De oorzaak lag
in een conflict, dat zich in het universum afspeelde tussen God en een hemels
wezen, dat bekend zou komen te staan als Satan.
Door de wetenschap van de
catastrofetheorie krijgt Genesis 1:2 meer betekenis, meer helderheid. Omdat de
rampen plaatsvonden in historische tijden, toen de schrijfkunst in de zeer oude
beschavingscentra reeds bestond, zijn ze op aarde vastgelegd in allerlei
documenten. In het boek 'Werelden in botsing' zijn de getuigenissen van
de oude literatuur of de volksoverlevering opgenomen uit de gehele wereld. Dit
boek vertelt over rampen van wereldformaat zoals orkanen, vanuit de hemel
vallend stof en stenen, vuur en as, van brandende en weggevaagde wouden, van
bergen die smolten als was, van kokende zeeën, van aardbevingen en verwoeste
steden, van grote verwoestingen in het dierenrijk, van mensen die plotseling
omkwamen, van oceanen, die zich verhieven en zich op het land storten, van
vloedgolven, die zich naar de polen en zich weer terug bewogen, van land dat
plotseling zee werd door overstromingen en van uitgestrekte zeeën, die in
woestijnen veranderden, van eilanden die geboren werden en spontaan oprezen, van
grondverschuivingen en zware stofwolken, die het aangezicht van de aarde
tientallen jaren bedekten, van magnetische storingen, plotselinge veranderingen
van klimaat, van verplaatste hoofdwindstreken en veranderde
breedtegraden.
Eén van die catastrofes valt samen met de tijd van de Uittocht
uit Egypte, die in de Bijbel uitvoerig wordt omschreven inclusief de tien
plagen, waarbij de Israëlieten Egypte verlieten, de doortocht door de Rode zee,
de duisternis, de gebeurtenissen in de woestijn, het vuur en de rookkolom met
zware geluiden, die van de berg Sinaï kwamen; typerend voor
vulkaanuitbarstingen. Dat ook hier sprake was van een grote ramp, bewijst het
feit, dat het volk op afstand moest gaan staan (Exodus 20:21). De wolkkolom, die
zich voortbewoog in de lucht ter bescherming van de kinderen Israëls is niet
langer een mythologisch gegeven, maar een realiteit, een feit, waardoor de
geschiedenis van de Uittocht met andere ogen moet worden bezien. Deze catastrofe
heeft ook geraasd op de plaats van de nog bestaande piramiden in Egypte. Daar
werd de aarde verschroeid tot één grote woestenij, de Sahara. De piramiden waren
zo stevig gefundeerd, dat ze deze catastrofe hebben overleefd.
Wanneer de
Israëlieten na een veertigjarige zwerftocht door de woestijn eindelijk het
Beloofd Land binnentrekken worden ze opnieuw geconfronteerd met de gevolgen van
een grote ramp in het universum. Jozua beschrijft de gebeurtenis als volgt:
'Terwijl zij (de vijf koningen van de Amorieten) nu voor Israël vluchtten en zij
juist op de helling van Bet-Choron waren, wierp de HERE uit de hemel grote
stenen op hen, . . . .De zon nu bleef staan midden aan de hemel en haastte zich
niet onder te gaan omstreeks een volle dag. Een dag als deze is er noch vroeger,
noch later ooit geweest (Jozua 10:11-14). Velikovsky brengt deze gebeurtenis in
verband met de 'bijna botsing' van de aarde met een komeet, waardoor de
bewegingen van onze planeet werden verstoord en een regen van stenen de aarde
teisterde (3).
Een andere serie rampen waarvan de invloed zich uitstrekte tot het land
Israël vond plaats rond 700 voor Christus. Velikovsky maakte gebruik van
Chinese, Latijnse en Hebreeuwse bronnen om een ramp aan te tonen die plaats vond
op 23 maart 687 voor Christus. Het was de nacht toen het leger van Sanherib door
een buitenaardse gebeurtenis werd vernietigd (2Koningen 19:35). Het was de nacht
die volgde op wat eveneens beschreven staat in het boek Koningen, hoe de schaduw
van de zon terugkeerde (2Koningen 20:9-11; Jesaja 38:1-8).
Het spreekt
vanzelf dat zowel het stilstaan van de zon, als het terugtreden van de schaduw
van de zon, als ontzettende gebeurtenissen in oost en west van de wereld zijn
waargenomen. Dit maakte indruk op de mensheid. Vandaar dat deze gebeurtenissen
zijn beschreven in de oude annalen, zowel in oostelijke als in westelijke
landen, natuurlijk vanuit een andere gezichtshoek.
Uit deze grote
gewelddadige natuurgebeurtenissen trok Velikovsky de conclusie, dat dergelijke
rampen zich herhaaldelijk voordeden in verschillende vroegere perioden. Zo was
ook de zondvloed (ongeveer 2500 voor Christus) een ramp van wereldwijde omvang,
niet zomaar een plaatselijke overstroming. De vloed had een kosmische oorzaak,
niet alleen een aardse (Genesis 6:1-6).
De chaos en de duisternis in
Genesis 1:2, de droogte in Genesis 2:5,6, de zondvloed, de uittocht uit Egypte,
de intocht in het Beloofde Land en de verlossing uit de hand van Assyrië zijn
gepaard gegaan met grote atmosferische rampen of de gevolgen ervan.
De rampen in de natuur, die in de Bijbel zijn vermeld of waarvan de invloed is waargenomen moeten als reële feiten worden beschouwd. Natuurlijk is de Bijbel in de eerste plaats als geloofsboek bedoeld, maar blijkt in historisch opzicht volkomen juist te zijn waar gebeurtenissen worden beschreven, die mogelijk te maken hadden met rampen die buiten het gezichtsveld van de Bijbel plaatsvonden. De God van Israël heeft die rampen niet tegen gehouden, maar sommige ervan gebruikt om Zijn volk uit benarde posities te redden, waardoor Zijn plan met Israël en de wereld doorgang kon vinden.
Het boek 'Werelden in botsing' werd in de jaren vijftig geconfronteerd met vele protesten uit de wetenschappelijke wereld. Als Velikovsky's theorieën waar zouden blijken te zijn, moesten alle theorieën worden herzien en een enorme verandering in het wetenschappelijk denken te weeg brengen. De ontwikkelingen in het ruimteonderzoek bevestigen aan de lopende band de voorspellingen die Velikovsky in 1950 al deed.
Als reactie op de kritiek en de slechte
wijze waarop 'Werelden in botsing' door zekere wetenschappelijke kringen
werd ontvangen, bracht Velikovsky er toe ter ondersteuning van de oudheidkundige
en hedendaagse menselijke overlevering, zijn theorieën vanuit andere
wetenschappelijke takken te benaderen met bewijzen uit de geologische en
paleontologische wetenschap in de vorm van stenen en botten. Hij
doet dit in zijn boek 'Aarde in beroering', dat enkele jaren later werd
gepubliceerd (4).
Dit boek steunt ditmaal niet op legenden of tradities, maar alleen op de leer
van de aardlagen en op de kennis van de fossielen, de botten van gestorven
dieren. Het boek handelt eveneens over de grote catastrofen waarvan de aarde
zowel in vóórmenselijk als in historische tijden onderworpen is geweest. De
aarde en het water, voor ons leven zo onontbeerlijk, werden plotseling onze
vijanden en verzwolgen het dierenrijk met inbegrip van het menselijk ras.
Daartegen was geen wijkplaats of toevluchtsoord, omdat door de natuurrampen op
onverwachte wijze het land en de zee herhaaldelijk van plaats wisselden, waarbij
oceanen werden drooggelegd en grote stukken land door water werden verzwolgen.
Overal waar de geologische en paleontologische gegevens over deze aarde werd
onderzocht, werden tekenen van de grote catastrofen en beroeringen van de
aardkost in oude en recente tijden gevonden.
Door het spoor van de geologie
te volgen, kwam Velikovsky tot de slotsom dat de aarde meer dan eens het toneel
is geweest, waarop zich grote dramatische scènes afspeelden en geen enkele
plaats op aarde is aan de gevolgen daarvan ontkomen.
Kennisname van theorieën omtrent de catastrofen op deze planeet en het heelal, kunnen het inzicht in de Bijbelse geschiedenis verdiepen en verbreden. De creationistische wetenschappers zullen echter alle genoemde verschijnselen hoofdzakelijk als een gevolg van de zondvloed zien. Het gaat er niet om of de Bijbel gelijk heeft als een natuurkunde- of geschiedenisboek, maar dat de gebeurtenissen uit het Oude Testament, als wonderen beschreven, te verklaren zijn als natuurverschijnselen. Voor ons geloof is een uitgebreide wetenschap over catastrofen niet noodzakelijk. Zeker niet om te bewijzen, dat de Bijbel 'waar' is. Het gaat om Gods grootheid en almacht, als Hij op een voor ons onbegrijpelijke wijze Zijn Schepping schudt om daardoor heilsgeschiedenis te schrijven voor zijn volk Israël en om zijn almacht aan de ganse wereld bekend te maken.
Enkele van die gebeurtenissen en natuurverschijnselen komen we ook in de Bijbel tegen, maar dikwijls zeer summier en bedoeld als keerpunten in de geschiedenis, waarbij de HERE het natuurgebeuren aanwendt, gebruikt en beveelt om Zijn wonderen tot stand te brengen (bijvoorbeeld Exodus 14:21).
Wij zijn nog al uitvoerig ingegaan op deze materie, omdat in Genesis 1:2 al spoedig gesproken werd over de woestheid, de leegte en de duisternis op aarde. Deze catastrofe, deze chaos moeten we niet zien als een verhaaltje, ontleend aan een of ander mythologisch gegeven uit de antieke godsdiensten in het Nabije Oosten. Nee, als gelovigen in de moderne tijd moeten we er aan wennen of opnieuw leren alle catastrofale gebeurtenissen beschreven in de Bijbel, als reële feiten te zien, waaraan niet voorbij gegaan mag worden.
Noten
(1) Deze
grote Joodse wetenschapper begon in de Nazi-tijd in de Bijbel te lezen en kwam
tot geloof in de God van zijn volk, de God van Abraham, Izaak en Jakob. (terug
naar de tekst)
(2) De
Nederlandse vertaling verscheen pas in 1971 onder de titel 'Werelden in
botsing', bij Ank-Hermes BV in Deventer. De hele discussie erover in de
wetenschappelijke wereld in de jaren vijftig is grotendeels aan het Nederlandse
publiek voorbijgegaan. (terug naar de
tekst)
(3) Immanuël
Velikovsky, 'Werelden in botsing', Ank-Hermes BV, Deventer, 1978, bladzijde 60.
(terug naar de
tekst)
(4) Immanuël
Velikovsky, 'Aarde in beroering', Ankh-Hermes BV, Deventer, 1973. (terug
naar de tekst)
Hoofdstuk 4: Gebeurtenissen tussen Genesis 1:1 en 1:2
Wanneer we een studie maken over de
eerste verzen van Genesis, dan kan het niet uitblijven dat we op een gegeven
moment de term 'restitutie-theorie' tegenkomen. De term komt van het Latijnse
'restitutio in in tegrum' en dat betekent 'teruggave in oorspronkelijke
toestand'. Via de Engelse taal is deze term als 'restitutie' in onze taal
opgenomen en betekent 'schadevergoeding', 'teruggave'.
Net zoals elke
theorie is ook de 'restitutie-theorie' (1)
gebaseerd op een vóóronderstelling en die luidt: 'Tussen Genesis 1:1 en 1:2
bestaat een tijdskloof'. Het is niet bekend hoe groot die kloof is, maar die kan
vele miljoenen jaren omvatten. Het 'waarom' van die kloof wordt in Genesis niet
verteld.
Al vroeg in de Kerk ging men uit van een tijdsperiode tussen vers 1
en vers 2 die te maken had met een veronderstelde val van Satan, die men elders
in de Bijbel meende te ontwaren. In de laatste decennia wordt de
'restitutie-theorie' aangewend om het tijdsverschil tussen de Bijbelse
chronologie en de geologische tijdsrekeningen te kunnen overbruggen.
De
Latijnse term geeft in wezen goed weer wat er in de theologie bedoeld wordt met
de 'restitutie-theorie'. Men gaat ervan uit dat God na de verwoesting
(2)
van de eerste hemel en aarde uit Genesis 1:1, wat de wereld betreft, alles weer
terugbracht in zijn, min of meer, oorspronkelijke staat. De aarde werd in zeven
'dagen' of 'perioden' (Hebreeuws: 'yom') hersteld. Sommige christenen menen dat
het dagen van 24 uur zijn, terwijl anderen liever spreken over langere perioden.
Soms wordt één dag gezien als 1000 jaar (2Petrus 3:8; Psalm 90:4).
De 'restitutie-theorie' steunt op vijf
argumenten die allemaal aangevallen en verdedigd zijn zonder dat het tot een
sluitende en overtuigende bewijsvoering leidde. Deze argumenten zijn:
1. God
heeft de aarde niet als een woestenij geschapen (Jesaja 45:18).
2. Genesis
1:2 kán vertaald worden met 'de aarde werd woest en ledig'.
3. De
combinatie van de woorden 'woest en ledig' komt alleen voor in verband met een
oordeel van God (Jesaja 34:11; Jeremia 4:23).
4. Er was duisternis in het
begin en duisternis is een teken van Gods oordeel (Joël 2:1,2; Amos 5:18-20;
Zefanja 1:14,15).
5. In de Bijbel wordt iets verteld over de val van een
geestelijk wezen, een 'morgenster' (Jesaja 14:12,v.v.; Ezechiël
28:12,v.v.).
De vóóronderstelde tijdsperiode tussen Genesis 1:1 en Genesis 1:2 is een periode met grote woestheid, waarin de plantenwereld mogelijk is blijven bestaan in gedecimeerde vorm, want er is geen sprake van scheppen van planten in Genesis 1:11,12, maar het doen uitspruiten ervan. God heeft de dieren en nog later de eerste mensen, de 'pre-adamieten', geschapen in Genesis 1:26,27. Uit hen heeft Hij later Adam en Eva uitverkoren om Zijn plan der eeuwen aan de mensheid bekend te maken. Deze belofte van Zijn plan is een goddelijke bestemming, die ieder schepsel als mogelijkheid in zich draagt. Dat betekent dat de herschepping een voorlopig karakter heeft. Zij is nog niet voltooid of volmaakt omdat een en ander nog niet is verlost. Hier staat het Israëlitisch denken diametraal tegenover het heidendom.
Bij de geloofsvisie, dat God de wereld
niet uit een chaos heeft geschapen komt de vraag naar boven hoe dan het kwaad in
de schepping gekomen is. We worden dagelijks met het kwaad geconfronteerd.
Iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad (Mattheüs 6:34)! De oorzaak van het
kwaad wordt door de Schrift, hoofdzakelijk in symbolische taal, summier
aangegeven.
In de sobere beschrijvingen uit Jesaja 14:12-15 en Ezechiël
28:11-19 vinden wij de feitelijke oorzaak van het ontstaan van het kwaad in de
schepping. Zij die niet zo direct in Satans val geloven en naar voren brengen,
dat God Satan bewust als zijn tegenstander geschapen heeft juist om Zijn doel te
bereiken, gaan voorbij aan het feit, dat de HERE ook berouw kan hebben over het
kwaad (Jesaja 42:10) (3).
Het berouwde Hem zelfs, dat Hij de mens gemaakt had (Genesis 6:6,7). Het deed
Hem pijn de boosheid onder de mensen onder Zijn ogen te zien ontwikkelen tot een
groot kwaad in de dagen vóór de zondvloed. Uitgerekend het uitverkoren geslacht
van de Sethieten, de zonen Gods, de dragers van het Zaad van de vrouw, verviel
in zonde door zich te vermengen met de dochters uit de nakomelingen van Kaïn,
het niet-uitverkoren geslacht (Genesis 6:1-4). Dit alles heeft God niet gewild
en kan in Zijn toorn gedwongen worden het onheil naar de wereld te zenden, zoals
bij de Zondvloed (Genesis 6:7), om de wereld voor verdere ondergang te behoeden.
Na de Zondvloed ging God een nieuwe wereld bouwen, die we nu kennen als de
nu-wereld van 2Petrus 3:7, maar die intussen ook al verworden is tot 'een boze
eeuw' (Galaten 1:4). Dit alles is de schuld van een gevallen engel, maar ook de
schuld van de gevallen mensheid, door niet naar God te willen luisteren.
Satan zal steeds op de aarde ingrijpen om er een karikatuur van te maken.
Oorspronkelijk was de aarde een schitterende schepping, maar door demonische
inwerking werd ze tot een chaos. Dat is het 'tahoe-wa-bahoe', de woest- en
ledigheid, waarvan Genesis 1:2 spreekt.
De Schepper van de hemelen en de aarde
heeft, in materiële zin, overigens wel het goede én het kwaad geschapen, zoals
dat is omschreven in Jesaja 45:9. Deze tekst moet allereerst in de context
bezien worden, maar we kunnen dit terug projecteren naar de wereld van Genesis
1:1. In de eerste wereld is het kwaad geschapen als een object, als een middel
om Zijn oorspronkelijke schepping op een hoger plan te brengen. In deze wereld
zijn geen kwade wezens geschapen. God gebruikte het kwaad als een vuur,
vergelijkbaar met de edelsmid die het vuur nodig heeft om van het metaal een
mooi kunstwerk te maken, waar hij zijn ziel inlegt en er genoegen aan beleeft.
Steken bemoeials of niet-vakmensen per ongeluk hun handen in het vuur om te
willen helpen dan ondervinden zij de nadelige gevolgen. Zij brengen de smid
hierbij even van zijn stuk, zodat het werk voor een moment wordt verstoord. Zo
ongeveer kunnen wij het ontstaan van het kwaad voorstellen, toen sommige engelen
zich op een dag uit hoogmoed met Gods verdere scheppingswerk gingen bemoeien.
Dit zeggen wij als een werkconstructie of geloofsgedachte, omdat dit niet op
deze wijze in de Bijbel staat. Wel kunnen we dit enigermate afleiden uit latere
Bijbelse gegevens, omdat gesproken wordt over de hoogmoed van de engel en dat
God het is, die het goede en het kwade kent en beheerst. Door de
ongehoorzaamheid van de engel kwam een deel van de hemelen en de aarde in
lichtelaaie te staan. De aarde werd daardoor verwoest en in duisternis gedompeld
met de oervloed op de aarde. Dit is een betere geloofsgedachte dan het scheppen
van tegenstanders met een bepaald doel. Zo iets is voorstelbaar bij mensen,
bijvoorbeeld bij een bokser, die een tegenstander nodig heeft met het doel om te
winnen desnoods door hem knock-out te slaan. Zo kan hij als een overwinnaar, als
een krachtpatser, triomferen! Maar zó is God niet!
Men kan stellen dat
hoogmoed toch maar latent aanwezig was in het vrije schepsel, dat later Satan
werd. Zo komen we in een cirkelredenering terecht, waarmee we geen stap verder
komen. Het ontstaan van het kwaad is een te gecompliceerde aangelegenheid voor
het menselijk denken! Wat begrijpen we daarvan? Het gaat onze werkelijkheid te
boven. Het is in wezen Gods geheim! Alléén God kent het goed en het kwaad in
absolute zin.
Toch kan niet worden ontkent, dat de val van Satan ons helpt
enig licht te krijgen over het ontstaan van het kwaad en wel op een zodanige
wijze, dat wij er een beetje mee uit de voeten kunnen. De val van Satan is in
symbolische taal beschreven in de profetieën over de koning van Babel en de
koning van Tyrus, achter welke koningen de Satan gezien kan worden als hun kwade
genius. Als hun ondergang beschreven wordt, gaat de profeet veel verder in zijn
beschrijving dan ooit op deze koningen van toepassing kon zijn geweest en
daaruit mogen wij afleiden dat hij wijst op de val van Satan, die hen
bezielde.
Deze Bijbelse notities zijn enigermate
door de gelovige mens te bevatten, want het is toch wel opmerkelijk, dat hier de
profetieën vermelden, dat de Satan na zijn hoogmoed uit de hemel op aarde werd
neergeworpen (1Timotheüs 3:6). Waarom juist op de aarde? Wijst dit er ook niet
op, dat de Satan voordien in een bijzondere verbinding met de aarde stond en dat
hij door zijn val de aarde, met een deel van het universum bedierf? (4)
Een en ander herinnert ons natuurlijk sterk aan de ha-Adam in de hof van Eden,
die ook door hoogmoed en misbruik van keuzevrijheid ten val kwam, zodat Satan
min of meer zijn alléénheerschappij over de aarde terugkreeg.
Wij dienen de
(relatieve) keuzevrijheid van vrije schepselen als een zeer belangrijk gegeven
te aanvaarden vanwege de ernstige gevolgen, die het verkeerde gebruik ervan met
zich meebrengt. Deze keuzevrijheid is thans beschadigd of zeer beperkt geworden
of zelfs helemaal verdwenen, zoals bij de gevallen engel, die op dit moment
niets anders kan dan zondigen. Ook de menselijke wil is aan de zonde
onderworpen, tenzij God in een menselijk leven of zelfs bij de hele mensheid op
aarde ingrijpt.
De Schrift moet toch ergens voor het cruciale punt van het
verval van de toenmalige (eerste) wereld de sleutel bevatten. Er zijn kennelijk
geen andere oorzaken van kwaad of verderf aan te wijzen dan de eenvoudige
voorstelling van de val van Satan door eigen schuld! De vermelding van de
duisternis in Genesis 1:2 is belangrijk, want dat duidt op een oordeel!
Satan was oorspronkelijk een lichtdrager, een morgenster, een zoon van de
dageraad (Jesaja 14:2) bedekt met kostbare edelstenen en wandelend tussen stenen
van vuur (Ezechiël 28:13,14), een engel des lichts, in beeldende taal uitgedrukt
met behulp van de menselijke, zichtbare koning van Tyrus en Babel.
Na zijn
val is Satan de wereldbeheerser van de duisternis geworden, de
geestelijke macht der boosheid in de hemelse gewesten (Efeze 6:12). Hij is 'de
macht van de duisternis' (Lukas 22:53). Zien wij de samenhang? Zíjn val heeft de
aarde in diepe duisternis gedompeld.
Satan is 'de vader der leugen' geworden
(Johannes 8:44). De duivel zondigt vanaf het begin, dat wil zeggen vanaf een
zeker beginpunt, niet vanaf de schepping! Het was allemaal zo goed begonnen! En
nu dit, de diepe duisternis! Maar er is hoop: Hiertoe is
de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken van de duivel verbreken
zou (1Johannes 3:8). Er is toekomst voor de wereld en de mensheid!
Noten
(1) Om een
theorie te kunnen bestuderen, moeten we dus éérst de vóóronderstelling
kennen, waarvan de theorie uitgaat. (terug naar de
tekst)
(2) Ook hier wordt
van een vóóronderstelling uitgegaan. Er wordt aangenomen dat er een verwoesting
heeft plaatsgevonden! De tekst geeft daarvoor zelf de aanleiding: 'De aarde was
(werd) woest en ledig' (terug naar de
tekst)
(3) De oude gnosis
van de Grieken stelde, dat het kwaad en de zonde beide noodzakelijk zijn in het
plan Gods. Het kwaad is altijd als de tegenpool van het goede aanwezig. In
zoverre heeft God zelfs de zonde nodig. Hij verenigt ze in een hogere eenheid.
Tegen deze leer verzet zich het Bijbelse getuigenis. Dat God ook het boze
gebruikt is nog geen argument ten gunste van de gnosis. (terug naar de tekst)
(4) Dat er een verband is tussen chaos en demonie is
ook bekend uit de oude mythen van de antieke godsdiensten, die niet zonder meer
fantasieën zijn, want deze zijn ontleend aan de woordopenbaring van de eerste
mensen, de pré-adamieten, die aanvankelijk in Gods licht wandelden als naar Zijn
beeld en naar Zijn gelijkenis geschapen (Genesis 1:26,27), maar die, zoals
elders gesteld, door degeneraties tot valse voorstellingen van de ware
scheppingsgeschiedenis zijn gekomen. (terug naar de
tekst)
Hoofdstuk 5: Grondlegging of nederwerping der wereld?
Op een aantal plaatsen in het Nieuwe
Testament (1)
komen wij de term 'grondlegging der wereld', Grieks :'katabolés kosmou', tegen.
In de Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuaginta (LXX), komt de
term niet voor.
G.J. Pauptit vertaalt in zijn boek 'De tijden der
eeuwen' 'katabolés kosmou' consequent met 'nederwerping der wereld', die hij
in verband brengt met het 'woest en ledig worden' van de aarde in Genesis 1:2.
De aarde is 'nedergeworpen', want het Griekse woord 'katabole' heeft de
betekenis van: nederwerpen, instorten, omkeren, omgooien. Voor vele christenen
klinkt 'nederwerping der wereld' vreemd in de oren.
'Kataballoo' heeft in de
tijd van Homerus (ongeveer 880 voor Christus) de grondbetekenis van
'neerwerpen'. 'Kataballoo' bestaat uit twee woorden: 'kata' (neer) en 'ballein'
(werpen). Het woord betekent ook 'naar beneden werpen', naar de grond trekken',
'doden', 'wegwerpen', 'neerzetten', 'terugwijzen' en 'neerleggen'.
Het in
bouwputten gooien van stenen om een fundament te leggen voor een huis en het
neergooien van stenen op de grond om een weg aan te leggen, wordt óók
'kataballoo' genoemd.
In het Nieuwe Testament wordt 'kataballoo' samen met
'themelios' gebruikt als vertaling van het Hebreeuwse woord 'ya-sad', dat
'grondleggen' of 'grondvesten' betekent (2).
'Themelios' heeft de betekenis van 'fundament', 'grondlegging'.
In de LXX
komt het woord 'katabole' niet voor in verband met Genesis 1:2.Grondleggen wordt
trouwens nergens in het Oude Testament in verband gebracht met Genesis 1:2. Wel
wordt er gesproken over het fundament leggen van de aarde in Job 38:4: Waar waart gij, toen Ik de aarde grondde? Waarop zijn haar
grondvesten neergezonken, of wie heeft haar hoeksteen gelegd? Toen de
morgensterren tezamen vrolijk zongen en al de zonen Gods juichten?.
Wanneer wij deze tekst beluisteren, ging het er vrolijk aan toe bij de
grondvesting (schepping) der aarde! Kan dit samengaan met woestheid en ledigheid
of chaos in Genesis 1:2?
'Katabolos kosmou' in de betekenis van 'nederwerping der aarde' is in het Nieuwe Testament kennelijk een terugblik op Genesis 1:2, als een belangrijke mededeling en mijlpaal in de geschiedenis van de zichtbare wereld, waarbij de toen-wereld (2Petrus 3:5-6) overging naar de oude wereld van de tweede aioon (2Petrus 2:5) als gevolg van een wereldcatastrofe in de vorm van het woest en ledig worden van de aarde met de duisternis op de oervloed. Een gebeurtenis waarvan in het Oude Testament geen melding wordt gemaakt en pas in het Nieuwe Testament als historisch feit bekend wordt gemaakt.
Als Petrus schrijft over 'pro katabolés
kosmou' (1Petrus 1:20), moeten we er vanuit gaan dat Petrus kennis had van de
aionen, dus van de toen-wereld als een préhistorische voorwereld, de oude wereld
tot aan de Zondvloed, de nu-wereld tot aan de wederkomst van Christus (2Petrus
2:7) en van de komende wereld ná de wederkomst. (2Petrus 3:10). Hij wist van
drie werelden.
We lezen 2Petrus 3 in combinatie met 2Petrus 2:7 om in te
zien, dat Petrus zicht heeft gehad had op de aionen of werelden. Met andere
woorden: er is niets op tegen 'katabolus kosmou' in verband te brengen met
Genesis 1:2, omdat het daar óók gaat om de overgang van de eerste wereld naar de
tweede wereld, die uit de verwoesting der aarde door God opgebouwd zou
worden. Om de laatste reden moet juist de voorkeur worden gegeven aan
'nederwerping der wereld', boven 'grondlegging der wereld', omdat 'nederwerping'
in relatie staat met de intrede van de zonde en de duisternis in deze wereld.
Bovendien is een belangrijke motief, dat het Grieks voor 'grondlegging' of
'fundament' niet is 'katabole', maar 'themelion'.
Voor 'katabole' heeft de
Statenvertaling echter uiteenlopende vertalingen. De vraag is: wat moet het
zijn? In 2Korinthe 4:9 en Openbaring 12:10 is volgens G.J. Pauptit de werkelijke
betekenis gegeven: 'Katabole' betekent letterlijk 'nederwerpen'. Hij komt tot de
conclusie dat 'grondlegging der wereld' een foutieve vertaling is (3).
De vraag kan worden opgeworpen, of een woord een volkomen tegengestelde
betekenis kan hebben en dit nog wel op een zeer cruciaal punt als nederwerpen of
grondleggen! Heeft Satan, als de grote 'dooreenwerper', de betekenis door elkaar
gegooid? Natuurlijk kan een woord verschillende betekenissen hebben, maar géén
tegengestelde betekenis.
De vraag is hoe het kan, dat 'katabolé'
naast 'nederwerpen' ook vertaald wordt met 'grondleggen'?. Is het mogelijk dat
de theologen geen raad wisten met de gedachte van 'nederwerpen der wereld' omdat
deze in hun ogen niet paste bij gebrek aan kennis en zicht op de aionen als
wereldtijdperken en daardoor ook geen zicht hadden, dat de aarde eenmaal was
'nedergeworpen' in de zin van Genesis 1:2. Is het woord 'grondleggen' op den
duur toch een eigen leven gaan leiden, omdat theologen deze betekenis klakkeloos
van elkaar hebben overgenomen? Is niet op deze wijze 'katabolus kosmou' als
betekenis van 'grondlegging der wereld' ten onrechte in het 'Theologisch
Dictionary of the New Testament van Kittel en Friedrich' en in het 'Exegetisch
Wörterbuch zum Neuen Testament' terecht gekomen? Tot hun verdediging kan worden
aangevoerd dat in de Griekse bouwwereld het op en naast elkaar stapelen van
stenen in een bouwput voor het leggen van fundamenten van huizen ook het woord
'katabolé' werd gebruikt. De religieuze betekenis is echter 'neerwerpen',
hetgeen mogelijk onvoldoende onderkend is.
De term 'grondlegging der wereld'
klinkt op het eerste gezicht geloofwaardig en ook logisch! Maar deze vertaling
kan zo'n belangrijke mijlpaal in de zichtbare wereld als de 'nederwerping' (of
verwoesting) der wereld in Genesis 1:2 over het hoofd zien.
In navolging van G.J.Pauptit en S.van Mierlo houden wij vast aan 'nederwerping der wereld'. Zo krijgt zelfs het 'voor' en het 'van' in verband met 'nederwerping der wereld' juist een diepe betekenis voor hen, die inzien, dat de 'toen-wereld' waarvan bij Petrus sprake is, nedergeworpen was in Genesis 1:2 en dat God daarna de hemel en de aarde ging herstellen
De uitdrukking 'grondlegging der wereld' komt op diverse plaatsen in het Nieuwe Testament voor, die we hieronder kort de revue zullen laten passeren.
Johannes 17:24
U hebt mij liefgehad vóór de nederwerping der
wereld. Jezus Christus als de Zoon van God, de Eerstgeborene van de
schepping, was er reeds vóór de schepping van de hemelen en de aarde in Genesis
1:1, dus ook vóór 'de grondlegging der wereld'. Toch moet consequent de
vertaling 'nederwerping der wereld' worden toegepast omdat het te maken heeft
met de zonde en duisternis die ongewild in de schepping is gekomen. In de
Schrift laat God ons zien wat Hij gedaan heeft toen de keuzevrijheid van Zijn
schepselen niet leidde tot Zijn doel en welke maatregelen Hij nam en nog zal
nemen. Of is de val van Satan toch in Gods raadsbesluit opgenomen? Dit blijft
een open vraag, waarop wij (nog) geen antwoord weten.
Efeze 1:4
Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem vóór de nederwerping
der wereld. Gods gedachten gaan wel verder terug, maar hier is
gerekend met de uitverkiezing van de zondige mens in een zondige toestand, als
gevolg van de nederwerping der wereld. Het spreekt vanzelf, dat we op de
achtergrond de Zoon van God zien vóór de grondlegging der wereld. Ook dat is
waar! Maar zo is het hier waarschijnlijk niet bedoeld. Het gaat om de relatie
met de mensen, die er waren ná de nederwerping der aarde.
Hebreeën 4:3
En toch waren zijn werken vanaf de nederwerping der wereld
gereed. Ook is waar, dat in principe zijn werken gereed zijn vanaf de
grondlegging der wereld vér voor de nederwerping der wereld. Hier zou
'grondlegging' goed kunnen passen, maar gezien de context lijkt dat toch niet de
bedoeling te zijn. Hier is sprake van een toorn Gods over het niet willen ingaan
in Zijn rust, omdat God Zijn werken volbracht heeft bij de verdere opbouw van de
wereld in Genesis 1:3 tot en met 31. Ten behoeve van de zondige mens moet het
accent op de wederopbouw van Zijn werken liggen.
Hebreeën 9:26
Want dan had Hij dikwijls moeten lijden sinds de nederwerping
der wereld. Hier past grondlegging niet goed bij! Het leed kwam pas
na de nederwerping der wereld, na Satans val.
1Petrus 1:20
Hij was van tevoren gekend, vóór de nederwerping der
wereld. Het komen van het Lam was noodzakelijk om de zonde van de
wereld weg te nemen. Het gekend worden van de Zoon van God vóór de grondlegging
der wereld is ook waar!
Openbaring 13:8
Het
Lam, dat geslacht is sedert de nederwerping der wereld. Hier gaat het
om een gebeurtenis in de menselijke wereld ná de nederwerping. Het ligt niet
voor de hand dat de Zoon van God reeds geslacht werd vóór de grondlegging der
wereld.
Openbaring 17:8
Wier naam niet geschreven is in het boek des levens van de
nederwerping der wereld af. Wie zijn niet in het boek geschreven? De
mensen, die er waren ná de nederwerping. Zij hebben geen deel aan het leven in
de toekomende wereld, het eerste opstandingsleven, waarover de tweede dood geen
macht heeft gedurende de duizend jaren (Openbaring 20:6). Als God alles in allen
zal zijn (1Korinthe 15:28) zullen alle mensen verzoend zijn met God.
Als wij blijven vasthouden aan de uitdrukking 'vanaf de grondlegging der wereld', dan is de conclusie, dat alles van te voren besloten is. Dit is in zekere zin wel waar, maar niet in de zin van de uitverkiezingsleer van Calvijn, die leert dat God reeds van vóór de grondlegging der wereld een beperkt aantal mensen uitverkoren heeft tot hemelse zaligheid en het merendeel van de mensheid verwezen heeft naar een vurige hel, als eindeloze straf.
Noten
(1) Mattheüs
13:35; 25:34; Johannes 17:24; Efeze 1:4; Hebreeën 4:3; 9:26; 1Petrus 1:20;
Openbaring 13:8; 17:8. (terug naar de
tekst)
(2) Zie onder andere:
1Koningen 5:17; 6:37; 2Kronieken 31:17; Ezra 3:6,10; Zacharia 8:9. (terug
naar de tekst)
(3) G.J.
Pauptit, 'De tijden der eeuwen', bladzijde 95. (terug naar de
tekst)
De leer van de hel is mede ontstaan
door de invloed van het Germaanse pessimisme. In de Middeleeuwen leefde diep het
besef, dat de wereld aan deze zijde van het graf niet volmaakt kan worden. De
leer van Thomas van Aquino heeft in de scholastiek (1)
een rechtvaardiging van het harde leven gegeven door een schone omsluiering, die
door het Middeleeuwse volk niet werd doorzien. In de Germaanse godsdienst kon
het licht in deze wereld de duisternis nooit overwinnen. Pas in de toekomende
wereld, het rijk van Baldur, zal het licht de duisternis overwinnen.
Geestelijkheid en adel in de Middeleeuwen, de dragers van de wereldorde,
hebben deze visie in gewijzigde, aangepaste, vorm overgenomen. Eerst na de dood
of bij de jongste dag kan de volmaaktheid aanvangen. Tegelijk werd in die tijd
veel over het paradijs, aarde en hel geschreven en gepredikt. Dante (1265-1325),
een tijdgenoot van Thomas van Aquino, schreef 'Divinia Commedia', de Goddelijke
Komedie, waarin we de wereld van Thomas geheel terugvinden.
In 'Inferno'
bouwt Dante geheel voort op de inzichten omtrent de hel van Augustinus in zijn
boek 'De Civitate Dei' (de Stad Gods), die zich vooral verzet had tegen de leer
van Origenes omtrent de universele verlossing waarin een hel uiteindelijk niet
meer nodig zou zijn, omdat zelfs ook Satan uiteindelijk verlost zou
worden.
Noot
(1) De
'scholastiek' is een combinatie van theologie en filosofie die in de
Middeleeuwen ontstaan is en geleerd werd en waarvan de invloed in het
christendom zelfs in onze tijd nog erg sterk is. (terug naar de
tekst)
Hoofdstuk 6: Genesis 1:3 tot en met 2:4a
Na Genesis 1:2 begint de strijd tegen de
macht van de duisternis, een macht van de hoogste orde. Gods daden begonnen met
het herstel van de wereld als lichtwereld in Genesis 1:3. Het klinkt ons
dan ook logisch en reëel in de oren, als wij Genesis 1:3 tot en met Genesis 2:4a
verstaan in het licht van het herstelwerk in zes dagen of perioden (Hebreeuws:
'yom', wat dag of periode kan betekenen).
Gods Geest zweefde over het
oppervlak van de oervloed als begin van de wederopbouw, waarbij God tegelijk met
Zijn Woord daden stelde tot verder herstel. Zo spreekt 2Petrus 2:5 van het
ontstaan van de zogenaamde 'oude wereld' als de nieuwe herstelde wereld.
God
bracht de scheiding tussen licht en duisternis, waardoor het licht op aarde kon
komen en de duisternis min of meer op afstand werd gebracht. Hier was geen
sprake van scheppen! Vervolgens kwam er scheiding tussen wateren en wateren, op
een zodanige wijze, dat het uitspansel ontstond, vanwaar het vocht zal kunnen
neerdalen c.q. opstijgen als damp ten behoeven van de plantengroei. Ook hier is
geen sprake van scheppen, wel van herstelwerk. Voorts deed God het droge te
voorschijn komen en de aarde en de zeeën ontstonden. Hij bracht licht aan het
uitspansel om scheiding te maken tussen dag en nacht met dagen van 24 uur. God
deed de planten opnieuw uitspruiten. Kennelijk waren ze er reeds vóór de
verwoesting. Tot nog toe is niet gesproken over 'scheppen' als iets wat er
tevoren niet was.
Na het herstel van de aarde en een deel van de hemelen
werden nieuwe wezens geschapen. Het dier en de mens tussen de vogels en de
vissen. Hier staat in het Hebreeuws 'scheppen' uitdrukkelijk vermeld. Op deze
wijze moest de mens de aarde bewonen als kroon van Gods herstelwerk. Er was
opnieuw een heerlijke toestand, maar niet in die mate als die van de eerste
vóór-wereld. Op de achtergrond blijft de chaotische macht als een tegenwerkende
kracht aanwezig tot aan het eindgericht toe.
In de zevende periode onderbrak God Zijn werk om daarna zijn herstelwerk te vervolmaken. Daaraan mocht de mensheid als Zijn schepping deelnemen. Op de sabbat van God, de zevende dag of periode, zijn er mensen in overvloed aanwezig. God rustte uit van al Zijn werken, niet van de schepping van de hemelen en de aarde in Genesis 1:1, maar van het herstelwerk na de verwoesting van de aarde in Genesis 1:2. Zijn sabbatsrust moet dus in verbinding gebracht worden met Genesis 1:2 en niet met Genesis 1:1. De pauze is er ook ten behoeve van de mensheid, opdat deze zich verder kan ontplooien als vrije schepselen en zo op een hoger plan komen in een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar geen duisternis zal zijn. Ook de dood zal er niet meer zijn, want die was in bepaalde vorm aanwezig door het eten van planten door mens en dier.
Is het herstelwerk van God een voor ons
begrijpelijker voorstelling van zaken dan de schepping van de hemelen en de
aarde in Genesis 1:1? Het gaat om een natuurkundig, realistisch gebeuren,
waardoor een tweede wereld of een tweede aioon met een ander karakter en
ontwikkeling kon ontstaan.
Genesis 1:2-2:4a geeft zo meer klaarheid, meer
reliëf, meer kracht en vooral meer zicht op het ontstaan van een nieuwe aioon of
wereld. Ook de positie van de mens op de aarde wordt duidelijker omdat deze Gods
bijzondere aandacht krijgt. De mens is na de schepping van de engelen voor de
eerste (toen-)wereld van 2 Petr.3:5,6 van belang voor de herstelde wereld
(1).
Naast de engel is de mens geschapen als een vrij schepsel met een relatieve
keuzevrijheid, die een gave is van God die andere schepselen, zoals het dier,
niet ontvangen hebben. Het is de hoogste eer voor engel en mens, want hiermee
zijn ze in staat God lief te hebben, te eren en te aanbidden.
Door deze beschouwingen over het ontstaan van de mens, kan hij tot een 'kosmisch geloofsdenken' komen. Het denken in aionen of werelden, dat vér uitgaat boven het rustige, maar ook saaie, burgerlijke geloofsdenken dat alles zo onbeweeglijk, zo vanzelfsprekend ziet door zich alleen bezig te houden met het persoonlijk geloofsleven. Zo'n gelovig mens moet wakker geschud worden door een tekst als Job 38:4-6, die zegt: Waar waart gij (mens), toen ik de aarde grondvestte? Waarop zijn haar grondvesten neergezonden of wie heeft haar hoeksteen gelegd? Het zijn van de mens op aarde is niet zo vanzelfsprekend. Het heeft zin naar de oorsprong van de schepping te zoeken. Zo leren we niet alleen de eerste wereld van Genesis 1:1 te zien, maar ook de overgang naar de tweede wereld vanaf Genesis 1:2 tot aan de zondvloed. Thans leven wij in de nu-wereld van 2Petrus 3:7, de tegenwoordige hemelen en aarde, vanaf de zondvloed uit de dagen van Noach tot aan de wederkomst van Christus, levend in de tegenwoordige boze aioon van Galaten 1:4! De aionen door speelt de positie van de mens in Gods ogen een grote rol. Na de wederkomst komt het 1000-jarige rijk en de laatste aioon de nieuwe hemel en de nieuwe aarde van Openbaring 21.
Noot
(1) In 2Petrus
3:5,6 gaat het niet om de zondvloed van Noach (Genesis 6), maar om de watervloed
na de wereldcatastrofe in Genesis 1:2. (terug naar de
tekst)
De zevende dag (of periode) is de sabbat
of de rustdag van God. Deze wijst heen naar Zijn Koninkrijk, de heerschappij uit
de hemelen op aarde. Genesis 2:1-3 behoort ook tot de geschiedenis van Genesis
1:2 tot en met Genesis 1:31. De indeling van de verzen is daarom zo ongelukkig,
want er volgt nog het onderschrift in Genesis 2:4: Dit is
de geschiedenis van de hemel en de aarde, toen zij geschapen werden. Ten tijde,
dat de HERE God aarde en hemel maakte. Let wel: geschiedenis,
géén verhaal.
Met deze woorden wordt het herstelwerk van God afgesloten.
Paulus zal in Romeinen 1:20 'het begin van de schepping der wereld' noemen, die
betrekking heeft op de eerste mensen, want Gods openbaring veronderstelt de
aanwezigheid van luisterende mensen.
Genesis 2:5-6 staat los van de voorafgaande geschiedenis over het herstelwerk, dat zeer goed gemaakt was. We lezen daar: Er was nog geen enkel veldgewas op de aarde, en er was nog geen enkel kruid van het veld uitgesproten, want de HERE God had het niet op aarde doen regenen, en er was geen mens (Adam) om de aardbodem te bewerken, maar een damp steeg op uit de aarde en bevochtigde de gehele aardbodem (1). Geen plantengroei op aarde, terwijl in Genesis 1:12 wordt medegedeeld, dat het goed was met de plantengroei? Wat was er gebeurd? Functioneerde het uitspansel niet zo goed meer als het behoorde en wat was daar de oorzaak van? Blijkbaar had er opnieuw een wereldomvattende catastrofe plaats gevonden in de periode ná Genesis 2:1.
In Genesis 1:26-28 lezen we dat God de mens schiep. Dit was niet de ha-Adam uit Genesis 2:7, de mens, die door God geformeerd werd. Het gaat in Genesis 1:26-28 om de zogenaamde 'pré-adamieten', mensen die vóór Adam en Eva geschapen waren. De leer over het bestaan van pré-adamieten is zeer oud. De theoloog Don Calmet verwijst er naar in zijn 'Dictionnaire de la Bible' van 1730 en vermeldt, dat Clemens van Alexandrië, een bekende Kerkvader (150-215), er over schreef in zijn boek over de 'Hypotuposes'. In 1655 schreef de Franse theoloog J. de la Peyrére, een boek met als titel: 'Prae-Adamitae', een studie over de 'pre-adamieten', de eerste mensen. Hij was waarschijnlijk een Marraan (2), dus van Joodse bloede. Een korte tijd is hij als Franse afgezant in de Republiek der Nederlanden geweest tijdens de Gouden Eeuw. In navolging van De la Peyrére heeft S. van Mierlo in de jaren 1950-1963 een studie gemaakt over Genesis 1 tot en met 3, gevolgd door K.A. den Breejen in 1970 (3).
De pré-adamieten, de eerste mensen, kregen de opdracht zich te vermenigvuldigen en de aarde te vullen en over haar te heersen (Genesis 1:28). Er was toen volop plantengroei. De planten dienden tot spijs voor zowel dier als mens. Het uitspansel zorgde voor een regelmatige bevochtiging. Het was een schitterend geheel. Onder die omstandigheden hebben de eerste mensen wel duizenden of veel meer jaren geleefd, want de mens was bestemd voor onsterfelijkheid. De bedoeling was, dat alle mensen tot een leven op hoger niveau zouden komen zonder de duisternis op de achtergrond en zonder de zee, die alsnog een gevaar konden opleveren.
In Genesis 2:5-6 was niemand in staat om
de aardbodem te bewerken. Er bleek nagenoeg geen planten te zijn op aarde, want
er heerste een grote droogte over heel de aarde. God had het in die tijd niet
laten regenen op aarde. Een damp bevochtigde de aarde maar blijkbaar was dit
onvoldoende om het gewas te doen uitspruiten. Waarom was er nog geen regen
gevallen? Was er iets gebeurd met het uitspansel? Had er wederom een catastrofe
plaatsgevonden in het universum, die haar invloed had op aarde? Als plantengroei
onvoldoende is of geheel ontbreekt, dan moet dat enorme gevolgen hebben voor
dier en mensheid! Gebrek aan voedsel maakt hongerig en agressief tegelijk. Het
heeft de dood van mens en dier tot gevolg. Een degeneratieproces onder alle
levende wezens werd in gang gezet. Wat is er van de schoonheid van dier en mens
overgebleven? En van de plantengroei met allerlei giftige planten? Ook de wereld
van de vogels en de vissen ziet er niet meer zo liefelijk uit.
We zien verder
dat de mensen agressief werden met traumatische ervaringen. De wereld werd in de
periode van Genesis 2:5,6 ten diepste geteisterd door allerlei chaotische
toestanden.
Gelukkig was niet alles tot op de bodem verdorven! Er was nog
herstel mogelijk maar de wereld ziet er niet meer 'zeer goed' uit met al die
woeste kale bergen en woestijnen, de gevaarlijke zeeën met roofvissen, de natuur
met vele giftige planten en wilde roofzuchtige dieren en mensen die op
verschillende plaatsen nog steeds in erbarmelijke en gedegenereerde
omstandigheden leven.
Helaas hebben we over de oorzaak van dit verval slechts enkele Bijbelse gegevens in Romeinen 1:18-32 en 2:14-16, waar we onder andere lezen: Want toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden . . . . Immers, hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt, maar hun overleggingen zijn op niets uitgelopen, en het is duister geworden in hun onverstandig hart. Bewerende wijs te zijn, zijn zij dwaas geworden, en zij hebben de majesteit van de onvergankelijke God vervangen door hetgeen lijkt op het beeld van een vergankelijk mens, van vogels, van viervoetige en van kruipende dieren. . ..
We kunnen slechts gissen naar wat er
gebeurd kan zijn. Mogelijk waren de pré-adamieten tot valse religies gekomen.
Alles is verworden tot natuurgodsdiensten en afgoderij. Zij bevonden zich niet
meer op de goede weg naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde waarvoor ze bestemd
waren.
Ook nu weer laat God het er niet bij zitten! Nogmaals doet Hij een
poging Zijn doel met de wereld en de mensheid te bereiken. Temidden van de chaos
plantte God de Hof van Eden als een uitverkoren plek op aarde en doet ha-Adam,
als de specifieke mens uit de pré-adamieten, door formatie geboren worden als de
eerste mens om de pré-adamietische volken tot zegen te worden met het oog op het
toekomstige Koninkrijk van God op aarde. Dit lezen we in Genesis 2:7-25. Maar
ook ha-Adam en Eva kwamen tot een val door toedoen van de slang, de duivel, die
aan de rand van de Hof van Eden loerde om er binnen te komen. Dat is hem gelukt.
Wij kennen de geschiedenis van de levensboom en van de boom van goed en kwaad.
De duivel wist Adam en Eva zover te krijgen, dat ze van de verboden vruchten
namen en aten. De aarde werd opnieuw in diepe duisternis gedompeld. Satan kreeg,
tot op zekere hoogte, zijn alleen heerschappij op aarde terug. Na de uitdrijving
van Adam en Eva uit de Hof van Eden, bleef God de mensheid trouw en via het
uitverkoren geslacht van de Sethieten, Noachieten en Semieten en later via
Abraham, Isaak en Jakob het volk Israël, zou het Koninkrijk Gods eenmaal weer
terugkomen op aarde. Zo is er toch perspectief voor de wereld en de mensheid
gebleven vooral dankzij de dood en opstanding van Messias Jezus.
Noten
(1) Dr.
Reisel vertaalt de Hebreeuwse woorden 'adam ajin' letterlijk met: 'en mens
niet'. Hier zijn verschillende vertalingen mogelijk. Uit de context kan begrepen
worden: 'een mens was niet in staat'. Dat kan betekenen dat het voor de mens
onmogelijk was om de aardbodem te bewerken vanwege bijzondere omstandigheden.
(terug naar de
tekst)
(2) Marranen zijn
door geweld tot het christendom gedwongen Joden in het Spanje van de 14e eeuw.
Deze (scheld)naam is mogelijk afgeleid van een oud Spaans woord voor varken
(marrano). De Joodse spijswetten verboden het eten van varkensvlees. (terug
naar de tekst)
(3) S. van
Mierlo, 'De openbaring Gods', Amsterdam, 1954, bladzijde 158-163, 230-234 en in
het tijdschrift 'Uit de Schriften' de jaargangen 1960/1963. K.A. den Breejen,
'Schepping, val en vloed', Bussum, 1970, bladzijde 116-139. (terug naar de
tekst)
Hoofdstuk 8: De moderne theologie over Genesis
In de kring van de moderne theologen in
de jaren 1960/70 gingen diverse bijbelkritische stemmen op als zou het in het
boek Genesis slechts gaan om 'verhalen' en niet om ware gebeurtenissen. Zo zou
in Genesis voor velen de schepping beginnen met een vormeloos begin, een
chaotisch ongeordende massa, waarop Genesis 1:3 begint met de eigenlijke
schepping, maar dan gezien in een verhaal, of een gedicht of een mythe en niet
als een historisch gegeven. Voorts zou het, óók in het scheppingsverhaal, enkel
en alleen gaan om een manier van Hebreeuws denken, door Israël ontleend aan de
scheppingsmythen van de antieke wereldgodsdiensten. Dit alles zou zijn omgewerkt
tot een eigen Joods scheppingsverhaal met een veel wijdere en diepere betekenis
in de sfeer van het Joods-Hebreeuws denken. Dit omvormen van antieke
scheppingsverhalen of voorstellingen zou hebben plaats gevonden ná de
Babylonische ballingschap. Het Bijbelse scheppingsverhaal zou van recente datum
zijn. In Genesis 1 en 2 zou het alleen gaan om het doel, waartoe God de mens
naar Zijn beeld geschapen heeft, omkleed in een scheppingsverhaal met op het
eind een loflied op Gods scheppingsdaden. Er zou in feite geen aandacht moeten
worden besteed aan de werkelijke oorsprong van de mens, maar aan de mens in de
tijd van heden met een eigentijds verstaan van de Bijbel, waarin hij leeft met
het streven naar de heiliging van de tijd. Hier steken ongetwijfeld elementen
van een Joodse denkwijze achter, die echter door de moderne of kritische
theologen zijn misverstaan door een en ander niet te baseren op historische
feiten. Bepaalde elementen van het Joodse denken zijn door niet-Joodse
christenen gebruikt voor een verkeerde voorstelling van Bijbelse zaken, door
hele stukken van de historische feiten in de Bijbel als niet echt gebeurd te
beschouwen.
Genesis zou niet alleen over het ontstaan van de wereld
vertellen, zij het in een verhaal, maar tevens in een adem in verband gebracht
moeten worden met het bestaan van Israël. Dat zou de opdracht krijgen slechts de
kern van de boodschap uit te dragen te midden van een niet gelovige wereld,
vreemd aan het Hebreeuws denken.
Er is echter nog altijd de in historische
zin, niet in de vorm van ideële voorstellingen, maar op ware feiten gebaseerde
voorgeschiedenis van Israël. Het boek Genesis kan een voorbeeld van oudoosterse
literatuur genoemd worden, maar daarmee is weinig gezegd. Opmerkelijk is toch de
vroege betrokkenheid van de mens op feiten, zoals het feit van het begin van de
schepping van de mens. De verlossing van de wereld en de mensheid uit de ellende
bestaat in haar geschiedenis en feitelijkheid. Zonder de feiten van de
heilsgeschiedenis is geen heil mogelijk!
Ook in de kring van de
Israël-theologen wordt nauwelijks waarde gehecht aan de chronologie van de
Bijbelse heilshistorie. Door het Hebreeuwse denken op een verkeerde wijze
centraal te stellen, bleef er praktisch niets over van de historische feiten,
zodat alle grond van Gods woord onder onze voeten wordt weggenomen, want juist
de harde feiten in de Bijbelse historie waren verbonden met Gods openbaringen in
de tijd en in de wereld, zowel in de voorgeschiedenis als in de huidige
geschiedenis van Israël.
In de moderne theologie werd tenslotte een en ander
zo onrealistisch, dat gesproken werd van 'God-is-dood-theologie' of 'God is
weerloos', met allerlei dwaze en ingewikkelde beschrijvingen er
omheen.
Moderne theologen hebben een aversie tegen het 'biblicisme'
(1)
en zetten vraagtekens bij de traditionele leer over de onfeilbaarheid van de
Bijbel. Zij willen slechts de 'Godsopenbaring' daarboven stellen. Hier begeven
zij zich op een gevaarlijk pad, dat regelrecht naar de bijbelkritiek voert.
De moderne theologie is steeds verder gegaan met het afwijken van het rechte
pad en heeft ondertussen een ander gewaad aangetrokken. Ze droomt van een wereld
met meer menselijkheid in humanistische zin of van een toekomstige
wereldgemeenschap vol medemenselijkheid, waarin alle godsdiensten en heilige
boeken een plaats zullen vinden. Het gaat vandaag om meer 'Godsopenbaring' in
alle religies. Er is een soort mystieke beleving, een dialoog met de wereld,
waarbij het Koninkrijk Gods vermengd wordt met ideeën uit de sfeer van
humanistische en atheïstische ideologieën met als gevolg grote verwarring,
gepaard gaande met normloos denken. Het Koninkrijk Gods komt niet tot stand door
menselijke inspanningen of met de hulp van een evolutionair of revolutionair
proces.
De Bijbelse geschiedenissen zijn geen verhaaltjes ontleend aan de mythen van allerlei godsdiensten. De historische feiten in de Bijbel hebben werkelijk in ruimte en in tijd plaats gevonden. Deze geloofsvisie brengt de Bijbel dichter bij de mens, waardoor de diepe overtuiging ontstaat, dat Gods Woord ons vertrouwen waard is. De Duits theologe, dr. Eta Linneman, een van de belangrijkste bijbelkritische theologen in Europa, is daar na lange tijd achter gekomen. Van alles wat ze op de universiteiten onderwezen heeft, heeft ze afstand genomen. Al haar boeken, alsmede artikelen in tijdschriften, verzamelstudies en jubileumuitgaven heeft ze reeds in 1978 eigenhandig in de vuilnisbak gedaan. Zij wil terugvallen op het eenvoudige Evangelie, zoals zij in het openbaar voor de televisie verklaarde.
Deze beschouwingen over de moderne,
kritische theologie zijn nodig om het begin van het boek Genesis in een klaar
daglicht te stellen, niet alleen als een geloofsboek, maar óók als een
belangrijk historisch boek. In Genesis is alles voluit historie!
De
ware Godskennis is bijgehouden door Godvrezende mensen, en op den duur op
schrift gesteld. Zo moeten wij de oorsprong van de wereld in herinnering houden
en niet als onbelangrijk ter zijde leggen. Genesis heeft zeker een boodschap op
basis van feitelijke gebeurtenissen. We moeten weten, dat alles van de oorsprong
af van de God van Israël komt en dat de wereld om ons heen niet domweg is
ontstaan uit de natuur uit een chaos of door stomme heidense afgoden. De antieke
godsdiensten hebben reeds zeer vroeg de scheppingsgeschiedenis in oervorm
verbasterd tot hun eigen heidense scheppingsmythen.
Ook al weten we niet precies hoe Gods
Woord in de praktijk is ontstaan, het feit ligt daar en Gods Woord functioneert
door de kracht van de Heilige Geest. Het is waar dat de Schrift beelden of
voorstellingen heeft ontleend uit het heidens, antieke wereldbeeld, zoals
bijvoorbeeld dat de zon rondom de aarde draait, de indeling van hemel, aarde en
onder de aarde, het uiterste van de zee of het uiterste van de aarde als de
grens of de ingang tot het dodenrijk. De Bijbel is echter niet gevangen in deze
antieke wereldbeelden, maar heeft ze gebruikt om een betere voorstelling te
kunnen maken. Kortom: in Genesis gaat het om ware Bijbelse gegevens.
De
schepping van de hemelen en de aarde in Genesis 1:1, de verwoesting van de aarde
in 1:2, de wederopbouw van de wereld 1:3-2:4, het degeneratieproces in natuur en
mensheid gedurende een lange tijd in 2:5-6 gepaard gaande met wereldcatastrofen,
de eerste mensen, de pré-adamieten, die tot verval kwamen door een inval vanuit
de duistere wereld daarboven, de formering en roeping van ha-Adam in de hof van
Eden 2:6-25, de val en de verdrijving van ha-Adam uit de hof van Eden in de
omgeving van de Eufraat in hoofdstuk 3. Vanaf Genesis 4 begon de geschiedenis
van de Adamieten met de handhaving van de woordopenbaring in de Seth-traditie,
de verdere verloedering van het niet-uitverkoren geslacht van de Kaïnieten en op
het laatst de val van de Sethieten waarop de zondvloed wel moest volgen.
Vervolgens de uitredding van Noach en zijn gezin uit de zondvloed in
Mesopotanië, die de woordopenbaring door de vloed hebben heen gedragen. Het
ontstaan van een nieuwe aioon of wereld na de zondvloed met haar eigen karakter
en ontwikkelingsgang, de 'nu-wereld' van Petrus (2Petrus 3:7), die loopt tot de
wederkomst van Christus.
De volkenlijst van Noach's nageslacht in Genesis 10
is een belangrijk gegeven. De torenbouw van Babel (Genesis 11) toont aan, dat de
mensheid ondanks het oordeel van de catastrofe van de zondvloed niet is
veranderd. Tenslotte de geschiedenis van de aartsvaders, Abraham en zijn
nageslacht.
Mozes heeft deze voorgeschiedenis van Israël als een echt
gebeurde geschiedenis herschreven vanuit schriftelijke bronnen op kleitabletten,
die lange tijd houdbaar zijn. Deze ware voorhistorie van Israël wordt ons door
Joodse geleerden, zoals rabbijn Soetendorp senior, voorgehouden, maar wordt door
de meeste moderne theologen ontkend.
Het accent in de Bijbel ligt op de vele
uitreddingen met het oog op Gods plan met de wereld en mensheid, opdat God alles
in allen zal zijn (1Korinthe 15). Alles gebaseerd op reële feiten. Verlossing en
uitredding hebben geen zin, als ze geen werkelijkheid zijn. Alle uitreddingen in
de Tenach en in de Evangeliën, als we denken aan de opstanding van Jezus, moeten
we op één lijn in een historisch perspectief plaatsen als een lineair gegeven,
in het verleden, heden en toekomst. Dit alles natuurlijk omcirkeld door het
dynamisch Hebreeuws denken. Zo wordt de geschiedenis van Israël en ook die van
de wereld in de Goddelijke ruimte geplaatst vanwege de enorme perspectieven, die
hieraan in alle waarheid en werkelijkheid verbonden zijn.
Wat wordt in de
moderne theologie onderwezen omtrent de toekomende aionen? Zeer weinig! Over het
feit, dat God alles in allen zal zijn? Ook zeer weinig! Ze is alleen
geïnteresseerd in het heden, zonder een verleden en zonder een toekomst.
Sinds 1948 is het met de leraren in de
Kerk van Europa hollend achteruit gegaan. Vóór die tijd kon men hier en daar nog
iets van het ware Evangelie vernemen. De moderne theologie met later de
Israël-theologie, die zoveel ophef baarde met haar 'Hebreeuws' denken met
weglating van de historische waarheden in de Bijbel, is ondertussen dolgedraaid
en het eindpunt schijnt nog niet bereikt te zijn. Het is zelf zo erg geworden,
dat delen van het Evangelie, zoals de Bergrede in Mattheüs, woord voor woord
worden ontkend. De bergrede zou nooit plaats gevonden hebben. Uitspraken zouden
Jezus later in de mond zijn gelegd. Volgens de theoloog Gerd Lüdemann van de
universiteit Göttingen in Duitsland heeft Mattheüs Jezus nooit gezien. Het
Evangelie is pas geschreven 60 jaar na diens dood en dat terwijl professor David
Flusser uit Jeruzalem als niet-christen stelt, dat de woorden van Jezus in
Galilea en Jeruzalem in het Hebreeuws zijn opgetekend tijdens zijn leven.
Binnen enkele jaren is Lüdemann echter de meest geciteerde theoloog
geworden. Hij beweerde in een boek (2),
dat Jezus niet lichamelijk was opgestaan, maar in het graf vergaan. Dit is ook
vandaag de visie van andere theologische wetenschappers.
De discipel
Johannes schrijft onmiskenbaar: Hetgeen was van den
beginne, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze (eigen)
ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben, van het Woord
des levens - het leven toch is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen en
verkondigen u het eeuwig leven, dat bij de Vader was en aan ons geopenbaard is -
hetgeen wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij ook u, opdat ook gij met
ons gemeenschap zoudt hebben. En ónze gemeenschap is met de Vader en met zijn
Zoon Jezus Christus. En deze dingen schrijven wij, opdat onze blijdschap
volkomen zij (1Johannes 1:1-4).
Theologen als Gerd Lüdemann, die in de media steeds meer plaats krijgen, om het Woord Gods teniet te doen, trekken de mensen van God af en doen hen twijfelen aan het bestaan van God en Zijn plan met de wereld. De bijbelgetrouwe gelovige heeft geen boodschap aan theologen, maar verlaten zich op God en Zijn woord, waarvan de Psalmist zegt: 'Uw getuigenissen zijn zeer betrouwbaar' (Psalm 93:5). Het woord van mensen daarentegen is bedrieglijk, maar het woord van de HERE is waarachtig; al Zijn werk geschiedt in trouw (Psalm 33:4). De gelovige is helaas beperkt in zijn verstaan van Gods Woord, daarvoor is dat Woord te machtig. De leden van de Gemeente Gods hebben elkaar nodig om de Schrift zo goed mogelijk te begrijpen en elkaar te wijzen op eventuele foutieve gedachten, voorstellingen en uitleggingen Het is de Gemeente, die gelooft, niet zozeer de enkeling.
Noten
(1) Dit is de
(Engelse) theologische benaming voor het vasthouden aan de letterlijke tekst van
de Bijbel. (terug naar de
tekst)
(2) Gerd Lüdemann/Alf
Özen, 'De opstanding van Jezus', Ten Have, Baarn, 1996, bladzijde
184. (terug naar de
tekst)
Hoofdstuk 9: Wat houdt het Hebreeuwse denken in?
Het Hebreeuwse denken kent vele aspecten,
wat door een niet-Jood niet tot in merg en bloed aan te voelen is. Eén daarvan
is het Hebreeuwse 'worteldenken', waarbij rondom een vaste kern van meestal drie
stamletters, zich allerlei samenhangende noties groeperen, die allemaal op de
een of andere wijze met het hoofdbegrip in verbinding staan, maar niet op een
zodanige rechtstreekse wijze als het in onze vertalingen de schijn heeft.
Wat
voorop gaat in de Hebreeuwse prediking is de kern van het betoog, niet altijd,
datgene wat het eerst te verwachten is. Het Hebreeuwse denken geeft veel meer
aandacht aan het logische, dan aan het chronologisch verband der dingen. Een
imperfectum (de onvoltooide verleden tijd) noteert niet bepaaldelijk een tijd,
maar wel datgene, dat zich met de onafhankelijke actie, die pas in het perfectum
(de voltooide tijd) genoemd is, verbinden laat. In de gedachteassociaties van de
voegwoorden bestaan onze begrippen 'ergo' of 'dus' niet. De woorden die wij wel
in deze geest moeten vertalen, duiden alleen aan, dat wat nu volgen gaat zich
met de vooraf geschetste stand van zaken logisch verbinden laat tot een
onverbrekelijke eenheid (1).
Het hoeft geen betoog, dat in de oudchristelijke Kerk de erfenis van het heidense Griekse denken met een zucht naar logische systemen, machtig heeft ingewerkt. Een denken, dat tevens analyserend is en losse gedachtebrokken naast en achter elkaar rangschikt. De Middeleeuwen met haar scholastiek versterkten onze denkmethode nog meer tot een al te zeer rechtlijnig denken, waarbij alles aan een streng logisch systeem wordt onderworpen. De Reformatie, kind van haar tijd, bleef in dit keurslijf gevangen.
Zoals er in de natuur niet altijd een
rechte lijn te ontdekken is, is de rechte lijn in het Bijbels denken slechts een
hulplijn voor het denken, maar bestaat dan ook uitsluitend als denkbeeld. Wij
als westerlingen, de 'gojiem', kunnen echter ons eenvoudig geen andere dan
lineaire voorstellingen maken, bijvoorbeeld buiten de werelden bevindt zich een
grote ruimte, die oneindig is. Maar wij duizelen hier en lopen vast. Zo zien wij
de tijd als een lange rechte lijn en de 'eeuwigheid' eigenlijk alleen als een
verlengde van de tijd, een doortrekken van de rechte lijn tot in het oneindige.
Maar in de Bijbel is 'eeuwigheid' in de zin van 'altoosdurend' niet alleen voor
of na, maar ook in en boven de tijd, zoals het ook het geval is met het plan der
eeuwen (aionen) in Efeze 3. Daarin gaat het om 5 eeuwen en 5 werelden
(2),
die we op het menselijk vlak als achter elkaar mogen zien.
Over Bijbelse
zaken is naast het verticaal denken naar God toe, ook een horizontaal denken
naar de mens toe. Hierin komt God ons in ons voorstellingsvermogen tegemoet, in
ons lineair denken, de mens eigen, met tal van Bijbelse voorbeelden, zoals het
Goddelijk plan met wereld en mensheid in de vijf aionen. Binnen dit kader mag
een zekere lijn getrokken worden met een chronologische volgorde mits geleid
door openbaring of verlichting.
Zo zien we de eschatologie, de leer van het
einde, in deze boze aioon ook in het beeld van de rechte lijn. Maar de
'eeuwigheid Gods' die boven de eeuwen staat is iets anders dan de 'eeuwigheid'
straks aan de andere zijde van het graf. Het omvat oneindig veel meer en gaat
ons menselijk verstand ver te boven. Tijd en oneindigheid omcirkelen elkaar.
Niet alle geloofstukken kunnen worden gerangschikt in een vaste logische of
chronologische volgorde. Wij kunnen ook een standpunt kiezen in een bepaalde
kernvraag, waar omheen de beeldenwereld van Gods openbaring zich beweegt en van
waaruit heel die geestelijke wereld wordt doorgelicht. Daarom zijn er de
concentrische cirkels of spiralen, tot in het oneindige toe, want de onderlinge
verbondenheid blijft behouden.
God maakt in zijn woord gebruik van menselijke beelden, om Zijn openbaringen te leren verstaan, zoals bijvoorbeeld de relatie tussen God en Jezus uitgedrukt wordt in de beeldtaal van de menselijke relatie tussen vader en zoon vanwege de bijzondere innige band van liefde. De rijkdom van de openbaring is zo groot, dat het uitgaat boven de ontoereikende taal van onze lineaire, scholastieke, heidense denkwijze. Vandaar dat het zo verkeerd is gegaan met de Bijbelse gedachte van de Zoon van God. Het heidendom heeft er God de Zoon van gemaakt naast God de Vader.
Het kerndenken of kringdenken van de
Bijbel is in wezen eenvoudig. Het lineaire analyserende denken voert ons tot een
opstelsom, waaraan soms geen einde komt. Als we iets vernemen over de Vader, de
Zoon en de Heilige Geest, dan gaan we tellen, drie Personen in één God, met toch
weer als conclusie God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. De Bijbel
toont een God, Die één is, in een héél andere betekenis. Elke dag bidt de Jood
zijn 'sjema Israël': 'Hoor Israël, de HERE is onze God, de HERE is één'
(Deuteronomium 6:4). Maar die Eénheid Gods is niet onmiddellijk een
getalseenheid, maar een eenheid van verzoening en liefde. Een éénheid, een
éénwording, die alle mensen en alle dingen tot één maakt (Efeze 1:10;
Kolossenzen 1:20).Israël gaat uit van de Eénheid Gods, die zó volstrekt is, dat
zij zich verwerkelijken wil en zal in alle mensen en in alle dingen. Dat is een
wijze van denken, die we niet in andere godsdiensten aantreffen, die blijven
vastzitten in een al te absolute rechte lijn en menselijke logica.
Het gaat
in de eerste plaats om een kerndenken, voortkomend uit een eenheidsdenken. Zijn
er dan geen tegenstellingen? Ja, zeker, die komen wij tegen in de gevallen
wereld vanaf Genesis tot aan Openbaring toe. Wij denken hier slechts aan de
tegenstelling tussen licht en duisternis, de scheiding tussen de wateren, tussen
het land en de zee, tussen de dag en de nacht in Genesis 1 bij het herstelwerk
van God. Genesis 1:2 is de oervorm van de verwoesting, terwijl Genesis 1:3 de
oervorm is van de verlossing, die we in hetzelfde kerndenken in hetzelfde
perspectief kunnen zien met de dood, respectievelijk de opstanding van Jezus de
Messias.
Met ons beperkt menselijk denken is er toch enig inzicht, in de
dingen die bóven zijn mogelijk, maar daarnaast zien wij op deze wereld een lijn
met chronologische volgorden, zoals in Gods plan der eeuwen. In de Bijbelse
Openbaring gaat het vooral om krachten, veel meer dan om gedachten ter nadenking
en doordenking, die aan ons zijn toevertrouwd. Hier ligt onze zeer beperkte en
enige verantwoordelijkheid. Wat door ons verstand gegrepen wordt en in onze
woorden kan uitgedrukt worden, is maar een heel nietig en haast verdwijnend
onderdeeltje van de Waarheid Gods, die als de Goddelijke beweging van de Geest
door de wereld raast. Ook al zou de gelovige de hele bedoeling van de Heilige
Schrift op de juiste wijze verstaan, dan reikte dit nog niet verder dan tot het
'uiterste einden van Zijn wegen' (Job 26:14, Statenvertaling) als een klein
stukje van de zaak, zoals het geval is met de Openbaring van de Zoon van God in
Jezus de Messias, door de Vader gezonden tot verlossing van de wereld en de
mensheid. Wij zien hier niet de grote reikwijdte van, zoals die in werkelijkheid
is. Gods Woord kan daarom niet gevangen worden in menselijke woorden of
gedachten, dogma's of leerstellingen. Het blijft steeds bij benaderingen. Altijd
is het vernieuwende geloofsdenken nodig, dat door de werking van de Heilige
Geest, steeds andere, en soms hogere, aspecten laat zien die niet te omschrijven
zijn.
Het Hebreeuwse denken met de tijden en
werkwoordsvormen mag echter niet zo ver gaan, dat de hele geschiedenis alleen
maar betrokken moet worden op het gebeuren van één moment zonder een verleden
met ware feiten en zonder een verwachting in de toekomst in de 'lineaire' zin.
In het Joodse denken is er ook aandacht voor verleden en toekomst. Anders is er
geen zicht op de vooruitstrevende lijnen, die reeds in de vóórgeschiedenis en de
geschiedenis van Israël, getrokken konden worden als woorden van bevrijding en
profetie.
Het herstelwerk Gods na Genesis 1:2 moet gezien worden in het licht
van de bevrijding, die doorwerkt door de hele Schrift heen, zoals de uittocht
uit Egypte. Die beide geven de diepere dimensie aan van het telkens terugkerende
Goddelijk ingrijpen in de geschiedenis der mensheid. Dit is ook een wijze van
Hebreeuws denken.
Bij de exegese van de Schrift zal evengoed rekening dienen te worden gehouden met het eigene van de Hebreeuwse taal, in de werkwoorden, in de voegwoorden, die niet altijd het 'na elkaar' kennen, het eenvoudige causale en consequente, dat onze westerse talen kenmerkt. Het probleem van tijden en werkwoordsvormen in het Hebreeuws mag echter geen beletsel vormen voor de historische waarheid. De feiten in de geschiedenis moeten betrokken worden op Gods bemoeienis met deze wereld, de aionen door.
Het onderscheid tussen de Hebreeuwse
en de Griekse denkvorm
De volken van de westerse wereld hebben in de
geschiedenis een verscheidenheid aan tradities geërfd. Twee springen eruit: De
Joodse en de Griekse denkvorm. Dankzij de historische invloed van de Bijbel op
ons cultureel leven, hebben wij enerzijds soms enigszins de Semitische invloed
ondergaan en anderzijds vanwege de centrale plaats, die de Griekse schrijvers op
het westerse denken gehad hebben, zijn wij door hun filosofische kijk op de
dingen gevormd. De twee denkwijzen zijn vaak niet zo gemakkelijk met elkaar te
rijmen. Er zijn aanzienlijke tegenstellingen tussen de Hebreeuwse en de Griekse
denkwijze. Beide zijn van grote invloed op het verstaan van de Schrift, van God
en van Zijn relatie tot Israël en tot ons.
Integratie is karakteristiek voor
de Joodse beschouwing op de Bijbel, terwijl de Griekse beschouwing gekenmerkt
wordt door de dingen op te splitsen. Integratie brengt de zaken bij
elkaar en ziet ze als één geheel. Opsplitsing maakt de zaken los van elkaar en
analyseert de onderdelen en misvormt vaak het beeld als geheel.
Voorbeeld:
Uit een Bijbelgedeelte kan de niet-Jood opmaken, dat het Joodse volk Jezus als
hun koning verwierp en doodde, terwijl hij het feit over het hoofd ziet, dat
niemand Zijn leven kon nemen. Jezus gaf het vrijwillig (Johannes 6:15) en dat de
Joden Hem als Messias begroetten (Mattheüs 21:9). Dezelfde persoon met zijn
Griekse denken, zal ook over het hoofd zien, dat het vanaf de nederwerping der
wereld in Genesis 1:2 het Gods bedoeling was, dat Jezus zou sterven tot
verzoening van de zonden. Dat stond centraal in Gods plan om de wereld tot Zich
te brengen. Volgens de Griekse denktrant riep een groepje Joden: 'Zijn bloed
kome over ons', maar de Griekse heidenen zullen vergeten, dat Jezus bad: 'Vader
vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen (Lukas 23:34). Op die manier
legt men de betekenis van het bloed van Jezus verkeerd uit. Zijn dood brengt
geen vloek over de Joden, maar op deze grandioze wijze wordt de
wereld verzoend (2Korinthe 5:19)! Een wereld die ook het Joodse volk
omvat. Het kruis bracht geen vloek, maar een zegening! Dit goede nieuws hebben
Joden aanvaard, mits het als goed nieuws gebracht werd (Markus 12:37). Petrus,
Jacobus, Johannes en Paulus hebben het aanvaard. De Farizeeën Nicodemus en Jozef
van Arimathea aanvaardden het, evenals vele andere priesters en Joden
(Handelingen 6:7; 21:20).
Door de vóórgeschiedenis en de geschiedenis van
Israël te ontkennen en door het Joodse volk te beschuldigen, zal de Grieks
ingestelde mens het zicht verliezen op het heerlijke feit, dat Israël het
blijvende, levende beeld is van de trouw van God in het verleden, heden en
toekomst (Deuteronomium 4:31; Romeinen 3:3,4; 11:1,2) en daarmee het zicht op
een God, Die wij kunnen vertrouwen. Deze Griekse mens plant de wortels van het
anti-Judaïsme, in plaats van te zien, zoals de Bijbel dat doet (Jesaja 43:1,7;
46:13; Romeinen 9:4,5 ) dat Israël een bron ter verheerlijking van God
is.
Het contrast tussen Jood en Griek op het punt van tijdbesef is dat de
Griekse geest de tijd als verdeeld in tijdvakken of fasen ziet. Verleden, heden
en toekomst worden duidelijk onderscheiden. Vanuit het menselijk vlak kan dit
soms niet anders zo gezien worden, maar de Joodse geest ziet de tijd bovendien
als een voortgaande stroom of proces. Zelfs de tijden van de werkwoorden van de
twee talen illustreren het verschil. Het Grieks legt de nadruk op de tijd,
waarin de handeling zich afspeelt. Het Hebreeuws legt, in scherp contrast
daarmede, de nadruk op de soort handeling, die aan de gang is, nagenoeg
zonder verwijzing naar de tijd. Alles maakt deel uit van een
ononderbroken stroom, zoals dat ook het geval is met de aionen en de bedelingen.
Gods plan met de wereld gaat door alle tijden heen. Hierdoor is de Joodse
opvatting van de geschiedenis organisch. De Joden maken deel uit van de
geschiedenis en de geschiedenis is een deel van hen. Dit blijkt uit het feit,
dat Joden, hun voorouders nadrukkelijk vermelden, zoals dat gebeurt bij de
Pesachviering. Daar gedenken zij, op schriftuurlijke basis (Exodus 13:14), dat
God niet alleen hun Joodse voorouders uit Egypte leidde, maar hen zelf eveneens.
God spoorde op deze wijze Israël aan niet te vergeten wat het met eigen ogen
gezien heeft (Deuteronomium 4:9).
Andere geschriften tonen vanuit de
geschiedenis ditzelfde begrip van organisch verbonden zijn (Hebreeën 7:9,10). De
geslachtsregisters in Genesis 10 met hun namen en leeftijden, als
voorgeschiedenis van Israël, zijn er ook een voorbeeld van. Zo is er steeds de
relatie van Gods herscheppende handelen in Genesis 1:2-2:4a en zijn
heilshistorisch verbondshandelen in Israëls geschiedenis. Er is geen enkel
bezwaar, Genesis 1 van meet af aan te verbinden met de geschiedenis van Israël,
als eerst de geschiedenis van de mensheid in het prille begin wordt gezien. Dan
is het geschreven vanuit het kennen van God als Verlosser of Redder. We mogen
echter niet onmiddellijk stellen, dat de scheppingsgeschiedenis vanuit het
verbond en met het oog op het verbond geschreven is. Want de Schepper werd ook
gekend vóór de tijd van Mozes en buiten Israël om, waarin ook sprake is van Gods
heilshandelen met de vroege mensheid. Daaruit is ha-Adam van de hof van Eden
voortgekomen, die als Adamiet een verbinding heeft met het latere Israël. De
schepping komt een eigen plaats toe naast het verbond met het Joodse volk.
De
Psalmen voegen geen nieuwe elementen toe aan de doordachte en ware geschiedenis
van Genesis 1. Wel komt op enkele plaatsen (Psalm 74:13; 89:10; 104:6) het oude
mythologische motief voor van een oerstrijd tussen God en een door Hem
overwonnen chaosmonster, de tegenstander, Satan. Dat is geen afwijking van de
oorspronkelijke scheppingsgeschiedenis, maar een bevestiging van Gods strijd met
de duisternis vanaf Genesis 1:2. Het belang van andere teksten (zoals Jesaja
51:9; Amos 9:3; Job 16:12) ligt ook daar in het aspect om het scheppingsgeloof
tot uitdrukking te brengen.
Scheppingsgeschiedenis c.q. herstelwerk
in Genesis 1 staat niet alleen in dienst van de geloofsleer, maar ook van de
geloofsbeleving. Daarvan getuigen de Psalmen. Gods scheppingsdaden worden
daarin opgesomd om Zijn overweldigende macht te eren en te vieren. Zowel in de
cultus van Israël als bij de verschillende feesten (Psalm 95,136), als een
oproep tot gehoorzaamheid en ook als uitdrukking van geborgenheid en vertrouwen.
Hij, door Wiens Woord hemel en aarde gemaakt zijn, is ook bij machte voor de
mens te zorgen (Psalm 33). Psalm 74 is ook een herinnering aan Gods
scheppingsdaden, die bemoediging en troost geven aan hen, die in wanhoop en in
nood verkeren. Gods grote daden in de schepping worden dan samen met Zijn grote
daden in Israëls geschiedenis genoemd. In Psalm 74 is niet met zekerheid uit te
maken of de Psalmist over de schepping spreekt, of over de doortocht door de
Schelfzee ten tijde van Mozes of het oversteken van de Jordaan ten tijde van
Jozua. In Psalm 104 worden Gods scheppingswerken alleen bezongen, maar in ieder
geval blijken in de Psalmen, schepping en heilsgeschiedenis naast elkaar te
staan. In Job 38 en 39 worden ook de vele wonderen van de schepping opgesomd met
de retorische vraag, of Job die soms kan begrijpen of gemaakt heeft. God doet
geen poging zich te verdedigen, maar roept de schepping op in al haar
veelkleurigheid om van Hem te getuigen.
Het eerste gedeelte van Psalm 19 wil
ook als geloofsgedachte weergeven, dat de schepping van God getuigt, evenals
Psalm 86, 145 en 148. Samen met de hemelen prediken ook de dag en de nacht tot
aan het einde der aarde de lof van hun Schepper. Het gaat om Psalmen, die vóór
de tijd van de Babylonische ballingschap geschreven zijn als een loflied op de
Torah.
Literair-kritische overwegingen in de moderne theologie, ook die van
de 'Redaktionsgeschichte', zullen de oorspronkelijke tekst, niet alleen van
Genesis, maar ook die van de Psalmen, laten veranderen door latere schrijvers in
zijn uiteindelijke redactie als een verbetering van de betekenis in een vroeger
stadium.
In Job 28 kent God alleen de Wijsheid,
Die de wereld schiep, die kostbaarder is dan alles ter wereld. Het begin ligt
niet in het duister, als Spreuken 8:23 zegt dat de Wijsheid er al was eer de
aarde bestond, van het begin aan. Over deze Wijsheid Gods spreekt ook Johannes
1:2 als het Woord, dat in het begin bij God was.
Duidelijk is hier, dat al
het geschapene aan Hem onderworpen is en dat God Zijn Wijsheid bij de schepping
gebruikte. De Wijsheid Gods is de aanduiding van het scheppingsgeheim, de in de
schepping ingebouwde orde, die voor de mensheid ontoegankelijk is en alleen aan
God bekend is. Ook Spreuken 1-9 handelt over de Wijsheid Gods, Die zorg droeg
voor de in de schepping ingebouwde oerorde. De Wijsheid is ook hier kostbaarder
dan alle schatten ter wereld (Spreuken 8).
De literatuur in Job en Spreuken over de
Wijsheid als scheppingsprincipe zou volgens de moderne theologie ontleend zijn
aan Egyptische voorstellingen, net zoals de scheppingsverhalen in Genesis en de
Psalmen. Door het langdurige verblijf in Egypte zullen de Egyptenaren zeker
Joodse kennis hebben overgenomen.
God heeft zich met de universele
openbaring, die in de schepping ligt, reeds met de eerste mensen verbonden,
zoals God zich met Israël verbonden heeft met Zijn specifieke openbaring aan
Israël.
Hiermee zijn de belangrijke facetten van
het scheppingsgeloof in het Oude Testament besproken. Over het Nieuwe Testament
kunnen we kort zijn, omdat daarin geen speciale aandacht aan de schepping
geschonken is. We vinden hier en daar enkele terloopse woorden over de schepping
of de wereld (Lukas 10:21; Marcus 13:9; Hebreeën 11:3) en op sommige plaatsen
wordt de schepping als een realiteit aangenomen.
In Handelingen 14:15-17
spreken Paulus en Barnabas tot de heidenen van God als de Schepper van de hemel
en de aarde, Die zich onder de volken niet onbetuigd heeft gelaten. Vandaar de
beroemde Areopagusrede te Athene (Handelingen 17:24-26), waarbij het ging om de
historische waarheid van God als de Schepper van de hemel en de aarde. In die
richting moeten we ook zoeken in de bekende tekst van Paulus in Romeinen
1:18-23. De vroegste mensen hebben de werken Gods uit de schepping als een reële
aangelegenheid doorzien, maar hun hart is verduisterd geworden. Het schepsel
werd tenslotte vereerd boven de Schepper.
Een nieuwe notitie over de schepping vinden wij in Kolossenzen 1:15-20 over de rol van Christus in de schepping, die ook gevonden wordt in 1Korinthe 8:6; en in Hebreeën 1:2v.v. We mogen aannemen, dat deze visie een vernieuwde gedachte was onder alle apostelen. De brief aan de Kolossenzen is daar uitvoeriger over, omdat Paulus aan het bestaande scheppingsgeloof bepaalde toevoegingen heeft gedaan. Het gaat hierbij om de kosmische heerschappij van Christus in de strijd tegen de verering van de Kolossenzen van de kosmische geesten. Paulus liet uitkomen, dat ook die geesten door Christus geschapen en dus aan Hem onderworpen zijn door de vermelding van de tronen, heerschappijen, overheden en machten (Kolossenzen 1:16) Verderop in Kolossenzen 2:15 zal hij schrijven, dat Christus hen ontwapend en overwonnen heeft. Christus als de scheppingsmiddelaar is machtiger dan de machten van de geesten. De voorstelling van Christus als Scheppingsmiddelaar is hier bij Paulus met nadruk naar voren gebracht, terwijl bekend was dat in principe alles voortkwam door het Woord van God zelf. Christus is het geheim van de schepping en deze is op Hem gebouwd.
In het voorgaande is in grote lijnen iets
gezegd over de schepping als reactie op de onverantwoorde scheppingsleer van de
moderne theologen. Er zijn geen fundamentele tegenstrijdigheden in de bijbelse
scheppingsuitspraken als een ware geschiedenis zichtbaar geworden. Integendeel,
wat ook hun onderlinge verschillen zijn, alle willen zij God in zijn grote alles
overwinnende macht verheerlijken. Als Schepper is alles in Zijn hand. Het gaat
ook om het ordende aspect, waarbij God niet is begonnen met het tomeloze en
chaotische, maar Hij heeft de verwoeste aarde hersteld om de aarde bewoonbaar te
maken voor een nieuwe schepping, de mens, als een vrij schepsel. Dat is de
centrale, bijbelse gedachte als norm voor de waardering van de verschillende
bijbeluitspraken die op ware feiten zijn gebaseerd, op echt gebeurde
geschiedenissen, en dus niet op verhalen. Ons spreken over God als Schepper is
Bijbels verantwoord en van de aanvang af kunnen wij God zien als de Elohiem, als
de machtige, de macht achter de natuur, Die niet een chaos in Zich Zelf kan
zijn.
De kennis van de schepping gaat vooraf aan de kennis van het verbond
met Israël, niet met de dogmatische uitspraak als zou de ontstaansgeschiedenis
van Israël zijn omkleed met een scheppingsverhaal. Hier geen prioriteit van het
verbond, hoe belangrijk ook, boven de schepping. Het verbond wordt omcirkeld
door de scheppingsgeschiedenis, die vooraf ging. De sabbat, teken en bevestiging
van het verbond, is niet achteruit geprojecteerd in de schepping, waar reeds
sprake was van de sabbat van God. Het is andersom: de sabbat van het verbond
herinnert tevens aan de sabbat van het herstelwerk in Genesis 1.
Het is niet de bedoeling geweest, hier
een afgeronde scheppingsleer op te stellen. God is de Bron van alles. Hij staat
borg voor het verleden, het heden en de toekomst en maakte daar tussen van Hem
uit gezien geen onderscheid. Daarom is geschiedenis profetie, die vervuld is en
profetie geschiedenis die nog niet vervuld is. Alles maakt deel uit van één
geheel.
De Bijbelse historie legt de nadruk op het doorgaand handelen van
God, ook in het plan der eeuwen of aionen en laat ons daardoor zien, dat de band
van God met Israël blijvend en niet verbroken is. (Genesis 17:7,8; Jeremia
31:35-37)
Het filosofisch Griekse toekomstbeeld benadrukt echter anderzijds
het niet doorgaan van de geschiedenis. Daarom beschouwt het Israël óf als
terzijde gesteld, tijdelijk of blijvend, óf vervangend door de Kerk als Gods
volk óf overheersend door de opvattingen van de moderne theologie ondanks haar
zogenaamde 'Hebreeuwse denken' zonder de realiteit van het huidige bestaan van
Israël te willen erkennen. Dit alles op de manier, die de Schrift geweld aandoet
(Romeinen 11:1, 2,29). De neiging om in fasen in te delen in absolute zin of
alleen belang te hechten aan het hedendaags bestaan, waarin het Koninkrijk Gods
moet worden opgericht door menselijk handelen, geeft aan het niet doorgaan van
de geschiedenis Gods in deze wereld. Ook het niet doorgaan van de toekomende
eeuwen, waarvoor de moderne theologie als regel geen enkele belangstelling
heeft.
Tenslotte zij opgemerkt dat zelfs de Griekse en Hebreeuwse indeling
van het Oude Testament het contrast weergeven tussen twee opvattingen inzake de
geschiedenis van de Griekse en de Joodse denkvorm. De vertaling van het Oude
Testament bevat, in navolging van Griekse structuur, de Pentateuch, daarna de
historische boeken, vervolgens de dichterlijke boeken en tenslotte de
profetische boeken. De Hebreeuwse Schrift daarentegen noemt de historische en
profetische boeken de vroege en late profeten. Zij begrepen dat voor God de
geschiedenis profetie is en de profetie geschiedenis. De moderne theologie heeft
nauwelijks belangstelling voor de profetie.
De Griekse manier van theologie
bedrijven in de kerkgeschiedenis veroorzaakte verder een wig tussen het Oude en
het Nieuwe Testament. Dit is een gevolg van het maken van een onderscheid tussen
wet en genade en een onjuiste vervanging van Israël door de Kerk. De allereerste
woorden van de Wet (Torah) zijn immers woorden van genade: 'Ik ben de HERE, uw
God, die u uit Egypte geleid heeft, uit de slavernij'. Er zijn nog meer
voorbeelden van genade te noemen (Exodus 34:6,7; Psalm 25:6,7; 103:10-13; Jesaja
43:25; Micha 7:18-20; Habakuk 2:4). Jezus is niet gekomen om de genade in de
Torah terzijde te stellen, maar om te bevestigen, vol te maken, te vervullen.
God heeft het Joodse volk niet afgeschreven.
Naarmate wij de Semitische
achtergrond van de Bijbel beter gaan begrijpen, zullen wij minder geneigd zijn
tot muggenzifterij en voorzichtig zijn met het stoppen van de aparte teksten in
een Grieks filosofische dwangbuis. Wij zullen de éénheid van Gods woord voor
alle eeuwen beter kunnen verstaan als wij deze Hebreeuwse denkwijze zoveel
mogelijk tot de onze maken. Het plan der eeuwen en de eerste hoofdstukken van
Genesis zullen ons dan veel meer te zeggen hebben, maar dan ook als een waar
gebeurde geschiedenis waaraan God Zijn openbaringen verbonden heeft. 'Wie de
historiciteit van de Schrift bij voorbaat opzij schuift, kan geen betrouwbare
Christus overhouden. In Johannes 3:12 houdt de Heer, zij het in een ander
verband, ook de eenheid vast tussen het aardse en het hemelse. Wie het eerste
loslaat, raakt ook het tweede kwijt, of heeft in het gunstigste geval een geloof
dat rust op drijfzand van de Kerkvaders en hun volgelingen' (3).
Als
men in de kritische theologie zover gekomen is, dat zelfs de evangeliën als
mythen worden beschouwd, dan worden bovenstaande woorden bewaarheid.
Noten
(1) Ds. J.H.
Grolle, 'Gesprek met Israël', Boekencentrum, 's Gravenhage, 1949. (terug
naar de tekst)
(2) G.J.
Pauptit, 'De tijden der eeuwen', bladzijde 39. Stichting 'Lamp-Licht'; e-mail
jcwest@wanadoo.nl. (terug naar de
tekst)
(3) K.A. den Breejen,
'De brief van Paulus aan de betrouwbaren', bladzijde 185. Stichting
'Lamp-Licht'; e-mail: jcwest@wanadoo.nl (terug naar de
tekst)
Hoofdstuk 10: Schriftelijke of mondelinge overlevering?
Voor wat betreft de overlevering van het
scheppingsverhaal, stellen we vast, dat een aantal bijbelkritische theologen een
verkeerde voorstelling van zaken hebben door nota bene langs de weg van de
mondelinge traditie het scheppingsverhaal pas om en nabij de Babylonische
ballingschap in de Bijbel te laten opnemen, alsof er tevoren geen schriftelijke
overlevering bestond. Doch de kunst van het schrijven bestond reeds ver vóór
Abrahams tijd en mogelijk zelfs vóór de zondvloed! Waarom zou de
scheppingsgeschiedenis dan niet, door de tijden heen schriftelijk overgeleverd
zijn van geslacht op geslacht, als de volken reeds zo vroeg het schrift
kenden?
Van Mozes is in elk geval bekend, dat hij schrijven kon. Hij stelde
de Woordopenbaring op schrift, zoals op de twee tafels der getuigenissen van de
Sinaï (Exodus 34:27-29). Voorts is het Mozes geweest, die de opdracht kreeg het
boek Genesis te (her)schrijven aan de hand van schriftelijke oerbronnen, die in
omloop waren op kleitabletten of anderszins. Genesis 1 tot en met 11 is echter
in een zeer compacte vorm herschreven. Door vele theologen is daarom dit
bijbelgedeelte niet als historisch beschouwd. Karl Barth wist hier geen weg mee,
want in zijn ogen stond een en ander te ver af van de realiteit van Abrahams
geschiedenis en die van zijn nageslacht, die omschreven wordt in Genesis 12 tot
en met 50. Dit laatste zag hij wel als de voorgeschiedenis van Israël.
Zeker
is, dat de kunst van het schrijven er was omstreeks 3100 voor Christus, zij het
niet in optimale vorm, door de val van de mensheid, die zich daarna
langzamerhand enigermate kon oprichten.
In een van de tempels van Uruk in
het Midden Oosten vonden de archeologen een vroeg getuigenis van het bestaan van
het schrift: een archief met honderden kleitabletten, waarin beeldtekens gegrift
waren. Weliswaar ging het hier om vereenvoudigde afbeeldingen, maar omstreeks
2500 voor Christus was het schrift ontwikkeld tot een verfijnde letterkundige
vorm: het spijkerschrift met historische en mythologische begrippen over de
goden van het antieke Soemerië (oud-Babylonië). Dus 500 jaar vóór de tijd van
Abraham in Ur der Chaldeeën. Het scheppingsverhaal van de Soemerieers als
waarschijnlijk de oudste mythe, kan zijn ontleend aan de oorspronkelijke
scheppingsgeschiedenis door zowel schriftelijke als mondelinge overlevering,
wellicht reeds uit de tijd van de pré-adamieten en overgenomen door het geslacht
van de Adamieten, Noachieten en Semieten.
Een bewijs voor het bestaan van de
kunst van het schrijven in de tijd van Abraham vinden we in de boeken Job en
Genesis zelf. In Job 19:24 wordt gesproken over het schrijven in een steen door
middel van een ijzeren stift. Een schrijfwijze, die in de periode van de
aartsvaders Abraham, Izaak en Jakob, bekend was. Job leefde minstens in dezelfde
tijd als deze patriarchen.
Vele namen uit het boek Genesis komen ook voor in
het boek Job, zoals Us (Genesis 10:23; Job 1:1), Saba (Genesis 10:28; Job 1:15),
Chaldeeërs (Genesis 11:31; Job 1:17), Elifaz (Genesis 36:15; Job 2:11).
De
hoge ouderdom van Job is vergelijkbaar met die van de patriarchen. Ook werd in
Abrahams tijd rijkdom, zoals die van Job, aangegeven met de omvang van de
veestapel en het aantal knechten.
Geldstukken werden in die zelfde tijd
reeds geslagen. Het in Job 42:11 genoemde geldstuk komt overeen met dat in de
geschiedenis van Jakob in Genesis 33:19.
Onlangs hebben Israëlische
archeologen bij het meer van Tiberias 4 kleitabletten ontdekt uit de tijd van
Abraham. De ongeveer 4000 jaar oude tabletten leveren informatie over
Kanaänitische koningen. De tabletten zijn maar enkele centimeters groot en
beschrijven handelsverdragen, een juridisch geschil en een rekenkundige tekst
over vermenigvuldigen.
Wij kunnen stellen: vanaf de vroegste
tijden zit het schrijven de mens diep in het bloed. Zo is het toch voorstelbaar,
dat het ontstaan van de Bijbel vele eeuwen voor Abraham begonnen kan zijn met de
beschrijving van de oudste geschiedenis onder andere op kleitabletten met het
schrift in verfijnde vorm. De kleitabletten hadden het voordeel goed houdbaar te
zijn, beter dan het latere papyrus.
Een van de oudste getuigenissen van het
kunnen schrijven in verfijnde vorm zijn ook de beroemde tabletten van Ebla van
vóór de tijd van Mozes, die de auteur is van de geschriften uit zijn eigen tijd,
zoals: Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium, waarvan het laatste over zijn
dood is toegevoegd door Jozua.
De oudste delen van de Bijbel, zoals
Genesis 1 tot en met 11 stammen af uit de vroegste tijd van lang vóór de
zondvloed en zijn wellicht ook vastgelegd op kleitabletten als schriftelijke
oerbronnen. Zij kwamen via de Noachieten, de Semieten en de aartsvaders in het
bezit van Mozes, die ze redigeerde tot het boek Genesis.
Het gaat niet om
verhalen, maar om echt gebeurde geschiedenissen, verbonden aan openbaringen van
God en zo zijn ook in latere tijden Gods openbaringen op aarde schriftelijk
genoteerd, niet alleen door Mozes, maar ook door Jozua, Salomo, Nehemia, Daniël,
Mattheüs, Lukas, Petrus, Paulus en anderen.
Hoofdstuk 11: Het ontstaan van het boek Genesis (1)
Van oudsher gold Mozes binnen het Joden- en christendom als de schrijver van de Pentateuch. In de Middeleeuwen kwam, onder de invloed van een aantal moeilijke teksten (Genesis 36:1; Deuteronomium 34:5) een kentering in deze opvatting. De Franse arts en Bijbelgeleerde Jean Astruc kwam in de 18e eeuw voor het eerst met een uitgewerkte visie op het ontstaan van Genesis op de proppen. Hij concludeerde dat Genesis uit een aantal oorkonden moest zijn samengesteld. Deze leer groeide uit tot de opvatting dat aan Genesis en de andere vier boeken van de Pentateuch een mondelinge traditie ten grondslag moest liggen, die later door verschillende 'schrijvers-scholen' bewerkt, veranderd en aangevuld op schrift gesteld is. Sindsdien onderscheidt men binnen de Pentateuch vaak vier verschillende bronnen of schrijversscholen die aangeduid worden met J, E, P en D. Een leer die binnen de theologie 'de bronnentheorie' wordt genoemd. De historische betrouwbaarheid van de Bijbelse gegevens lijkt hierdoor te worden aangetast.
De archeoloog, P.J.Wiseman, fel
tegenstander van deze bronnentheorie ontvouwt in zijn boek 'Ontdekkingen over
Genesis' (2)
zijn visie omtrent het ontstaan van dit bijbelboek. Het Oude Testament gold tot
de vorige eeuw als de enige geschiedschrijving die men uit de oudheid kende. Men
ging er vanuit dat dit boek mondeling overgeleverd moest zijn, omdat de
aartsvaders in een periode van de geschiedenis leefden waarin geschreven
berichten niet voorkwamen. Er waren immers geen andere, op schrift gestelde
documenten uit die periode. Men kende alleen het Oude Testament. Dit veranderde
toen na tal van opgravingen in het Nabije Oosten kleitabletten werden gevonden
die een leeftijd van ongeveer 5500 jaar hadden. De vroegste voorbeelden van
schriftelijke berichten waren afkomstig uit de Sumerische nederzettingen die in
de delta van de Eufraat en de Tigris in Mesopotamië lagen.
De tabletten geven
informatie over het gebruik van het schrift in de oudheid. Van 3300 tot 2800
voor Christus was het beeldschrift de meest gangbare methode om berichten vast
te leggen. Uit dit beeldschrift ontwikkelde zich na verloop van tijd het
spijker- of wiggeschrift. Volgens Wiseman moet men niet neerkijken op dit
beeldschrift, want zelfs in onze maatschappij wordt hiervan in restaurants of op
verkeersborden nog steeds gebruik gemaakt.
Geschreven berichten kwamen lang
voordat de aartsvaders leefden voor. Men schreef in die tijd op kleitabletten
met een driehoekig staafje waarmee tekens, de zogenaamde wigge-indrukken,
gemaakt werden. De naam wiggeschrift is hiervan afgeleid.
Het is natuurlijk
belangrijk te weten voor welke doeleinden dit schrift werd gebruikt. Uit de
opgravingen blijkt dan dat familiekwesties en zakelijke contacten op
kleitabletten werden vastgelegd. Er bestond toen ook al een uitgebreid
briefverkeer. Ondanks dat zal het gebruik van het schrift wel beperkt zijn
gebleven tot een bepaalde groep mensen die de mogelijkheden had zich het
schrijven meester te maken.
Het lijkt overdreven te stellen dat hele
volksstammen in die tijd de pen ter hand namen, exacte gegevens omtrent het
aantal mensen die kon schrijven en dit in het dagelijks leven deed, ontbreken.
Zeker is, dat het schrift voor allerlei zaken werd gebruikt. Men schreef op
kleitabletten, die eenmaal hard geworden, tot in lengte van dagen bewaard konden
worden. Een nadeel van een kleitablet is, dat het, in tegenstelling tot
papyrusvellen, niet aan elkaar gemaakt kan worden. Hiervoor hadden de bewoners
van het Nabije Oosten een oplossing gevonden. Wanneer zij voor het vastleggen
van één bericht meerdere tabletten nodig hadden, maakten zij gebruik van
trefwoorden, titels en een nummering om zo de goede volgorde van de
tablettencyclus te waarborgen. De naam van de schrijver of bezitter van het
tablet werd vermeld, waarna het van een waarmerk werd voorzien.
Waarmerking
van brieven, wetsgedeelten of berichten gebeurde door de schrijvers die een
zegel onder de tekst drukten, hetgeen onder andere blijkt uit Job 38:14.
Bepaalde personen uit het Oude Testament waren in het bezit van een zegelring.
Juda droeg er één, (Genesis 38:11) en Jozef kreeg er één van de Farao (Genesis
41:24).
Uit de archeologische vondsten komt ook naar voren dat kleitabletten
in waarde stegen wanneer zij voorzien waren van gegevens betreffende de
voorvaderen. Deze gegevens werden dan aan het begin van het kleitablet
geplaatst.
Uit tabletten die dateren uit de tijd van
Hammurabi (1729-1686 voor Christus) blijkt dat het lezen en schrijven van tekens
op scholen werd geoefend. Daar werd ook de grammatica bestudeerd en bepaalde
woordgroepen uit het hoofd geleerd. De studie werd besloten met onderricht n de
wiskunde. Het schrift was in die tijd dus al een ver ontwikkeld medium. De
opvatting dat de aartsvaders die ook in deze tijd leefden, nog geen schrift
kenden, wordt door archeologische vondsten weerlegd. Mede met behulp van deze
kennis komt Wiseman tot de conclusie dat het boek Genesis eeuwen geleden op
schrift gesteld is en in die vorm is overgeleverd.
Het zijn niet alléén de
archeologische feiten die Wiseman tot deze visie aanzetten, ook binnen het boek
Genesis heeft hij bewijsplaatsen gevonden die pleiten voor een vroege
vastlegging van het boek. Op elf plaatsen in Genesis staat namelijk de zinsnede:
'Dit is het geslachtsregister van . . . .'. Deze zinsnede wordt 'de
toledoth'-formule' genoemd en komt op de volgende plaatsen voor:
Gen. 2:4:
'Dit is de geschiedenis van de hemel en de aarde, toen zij geschapen
werden'.
Gen. 5:4: 'Dit is het geslachtsregister van Adam'.
Gen.
6:9: 'Dit is de geschiedenis van Noach'.
Gen.10:1: 'Dit zijn de
nakomelingen der zonen van Noach, Sem, Cham en Jafet'.
Gen.11:10:
'Dit zijn de nakomelingen van Sem'.
Gen.11:27: 'Dit zijn de
nakomelingen van Sem'.
Gen.25:12: 'Dit nu zijn de nakomelingen
van Ismaël.
Gen.25:19: 'Dit is de geschiedenis van
Isaak'.
Gen.36:1: 'Dit zijn de nakomelingen van Esau'.
Gen.36:9:
'Dit zijn de nakomelingen van Esau'.
Gen.37:1: 'Dit is de
geschiedenis van Jacob'.
Het Hebreeuwse woord 'toledoth' wordt op
drie verschillende manieren vertaald, namelijk met 'geschiedenis', met
'geslachtsregister' en met 'nakomelingen'. Uit onderzoek van rabbijnen en
historici blijkt dat de beste vertaling van dit woord 'geslachten' of
'geschiedenis van een geslacht' is. De zin 'dit is het geslachtsregister van' of
'dit zijn de nakomelingen van' kan het beste vertaald worden met 'dit is de
geschiedenis van'. Volgens Wiseman is de 'toledoth'-formule een heel belangrijk
gegeven voor het beantwoorden van de vraag op welke wijze het boek Genesis tot
stand gekomen is. Hij vat, in tegenstelling tot vele anderen, de
'toledoth'-formule niet op als een inleiding op een bepaald tekstgedeelte. Hij
is van mening dat deze formulering betrekking heeft op het begin van een
familiegeschiedenis en achteruit wijst. Als er staat: 'Dit is de geschiedenis
van Sem', dan is dat een slotopmerking en géén inleiding op een volgend
gedeelte.
Binnen de theologische wetenschap heeft men de 'toledoth'-formule,
met uitzondering van Genesis 2:4, uitgelegd als een inleiding op een
geslachtsregister. Men denkt dus dat elke 'toledoth'-formule gevolgd moet worden
door een geslachtsregister. Volgens Wiseman moet de zinsnede: 'Dit is de
geschiedenis van' altijd als afsluiting van een tablettencyclus worden
uitgelegd.
Archeologische vondsten bewijzen dat
tabletten met informatie over de voorvaderen als zeer waardevol golden. Deze
gegevens werden altijd aan het begin van een kleitablet vermeld. In Genesis is
deze oude literaire gewoonte bewaard gebleven.
Er is nog een andere oude
gewoonte terug te vinden in Genesis. Het was gebruikelijk om de naam van de
schrijver of bezitter van het tablet te vermelden. De zin: 'Dit is de
geschiedenis van Noach' kan betekenen dat Noach de schrijver is van dat
tablet.
In het boek Genesis kunnen we, met het voorgaande in gedachten, de volgende tablettenseries onderscheiden:
Serie nummer 1
Deze begint bij
Genesis 1:1 en eindigt bij Genesis 2:4b en komt uit het bezit van Adam. Volgens
Wiseman blijkt dat uit 'dit is de geschiedenis van de hemel en de aarde'
(Genesis 2:4). Dit tablet is volgens hem geschreven door Adam. De naam van Adam
als auteur ontbreekt echter, maar Wiseman zegt dat dit tablet van hoge ouderdom
is, omdat er voor de woorden 'zon' en 'maan' de uitdrukkingen 'het grootste
licht' en 'het kleinere licht' gebruikt worden. Wanneer het eerste hoofdstuk van
Genesis ten tijde van Abraham zou zijn geschreven dan zouden voor zon en maan de
Babylonische woorden 'shamash' en 'sin' gebruikt zijn. De namen voor zon en maan
zijn de oudste woorden in de geschiedenis van de taal, desondanks ontbreken ze
in Genesis 1. Op grond van dit feit trekt Wiseman de conclusie dat Genesis 1
door Adam in beeldschrift is vastgelegd.
Serie nummer 2
Deze begint bij
Genesis 2:4b en eindigt bij 5:2 en stamt eveneens uit het erfgoed van Adam,
hetgeen blijkt uit 'Dit is het geslachtsregister van Adam '(Genesis 5:4). De
uitdrukking 'de zonde ligt voor de deur' en het beeld van de slang die na de val
in het stof der aarde kruipt, getuigen van een hoge ouderdom. Dit beeld komt in
de rest van het Oude Testament niet voor. Hiernaast wordt, net als in het eerste
tablet, zeer vertrouwelijke taal gebruikt, bijvoorbeeld in Genesis 3:1: 'God die
in de hof wandelde in de avondkoelte'. Mozes zou zoiets nooit geschreven kunnen
hebben omdat hij God met een eerbiedige vrees benaderde. Deze gegevens uit
Genesis leren dat zowel de eerste als de tweede tablettenserie door Adam is
geschreven, aldus Wiseman.
Serie nummer 3
Deze begint bij
Genesis 5:3 en eindigt bij 6:9a. Het tablet behoorde aan Noach toe. Hij is
tevens de schrijver. Genesis 6:9: 'Dit is de geschiedenis van Noach'.
Serie nummer 4
Deze begint bij
Genesis 6:9b en eindigt bij 10:1. Dit tablet behoorde aan Sem, Cham en Jafet.
Wanneer je dit bijbelgedeelte leest, lijkt het alsof er hier tegen dovenmansoren
is gesproken. Eén gebeurtenis wordt op drie verschillende manieren beschreven.
In Genesis 7:18 staat namelijk: 'Toen de wateren toenamen en sterk wiesen boven
de aarde'. Twee verzen verder staat er: 'En de wateren namen geweldig toe over
de aarde, en alle hoge bergen onder de ganse hemel werden bedekt'. Vers 20
vervolgt met: 'Vijftien el daarboven stegen de wateren en de bergen werden
overdekt'. Wiseman verklaart dit tekstgedeelte door 10:1 waar staat: 'Dit zijn
de nakomelingen (beter is: 'Dit is de geschiedenis) van de zonen van Noach, Sem,
Cham en Jafet'. Dit verhaal is geschreven door de drie zonen van Noach, allen
ooggetuigen van de zondvloed, die verslag gedaan hebben van hetgeen zij zagen.
Daarom lijken het herhalingen.
Serie nummer 5
Deze serie
begint bij 10:16 en eindigt bij 11:10a en is afkomstig uit de nalatenschap van
de nakomelingen van Sem:'Dit zijn de nakomelingen van Sem'. Zij zijn tevens de
schrijvers van dit tablet.
Serie nummer 6
Deze begint bij
11:10b en eindigt bij 11:27a en behoorde toe aan de zonen van Terah: 'Dit zijn
de nakomelingen van Terah' (Genesis 11:27). Volgens Wiseman heeft Terah dit
tablet opgesteld.
Serienummer 7 en 8
Deze
beginnen bij Genesis 11:27b en eindigen bij 25:19. Deze tabletten waren het
bezit van Ismaël en Isaak. Dit blijkt uit: 'Dit nu zijn de nakomelingen van
Ismaël'(Genesis 25:12) en uit: 'Dit is de geschiedenis van Isaak (Genesis
25:19). De gebeurtenissen die in deze serie voorkomen, worden nauwkeurig
beschreven. Dat blijkt uit de geschiedenis van Sodom en Gomorra. Volgens Wiseman
heeft Abraham zijn zonen Ismaël en Isaak uitvoerig over deze gebeurtenis
ingelicht. Zij hebben alles schriftelijk vastgelegd en ook de begrafenis van hun
vader beschreven (Genesis 25:19).
Serienummer 9 tot en met
11
Deze serie begint bij 25:19b en eindigt bij 37:2 en bevat de tabletten
die toebehoorden aan en geschreven zijn door Esau en Jacob. Genesis 36:1: 'Dit
zijn de nakomelingen van Esau' en Genesis 37:2: 'Dit is de geschiedenis van
Jakob'. Vlak voor de laatste slotformule staat: 'Jakob echter woonde in het land
der vreemdelingschap van zijn vader, in het land Kanaän' (Genesis 37:1). Op het
eerste gezicht lijkt het erop alsof deze zin los van elke context in dit
tekstgedeelte staat. Wiseman wijst erop dat dit vers juist aangeeft waar en
wanneer deze tabletten geschreven werden, want Jakob bleef niet in Kanaän wonen.
Hij sloot daar de tablettenserie af en vertrok, zoals blijkt uit Genesis, naar
Egypte.
Tot zover de verschillende
tablettenseries waaruit Genesis kan zijn opgebouwd. Deze tabletten zijn in het
bezit gekomen van Mozes. Op grond van die tabletten heeft hij het boek Genesis
samengesteld. Tijdens zijn redactiewerk heeft hij de verschillende colofons die
voorkwamen op de tabletten, zoveel mogelijk intact gehouden. Dankzij deze
werkwijze zijn wij nu in staat het ontstaan van dit Bijbelboek te achterhalen.
Volgens Wiseman heeft Mozes niet alleen het boek Genesis geredigeerd, hij heeft
ook het Jozefverhaal (Genesis 37:2b-50:26) op zijn naam staan. De zinsnede 'Dit
is de geschiedenis van Jozef' ontbreekt niet alleen, het is ook ondenkbaar dat
Jozef zijn eigen sterven en begrafenis kan vertellen. Wiseman zegt dat Mozes
door zijn Egyptische opvoeding zo goed op de hoogte was van het reilen en zeilen
in de Egyptische hofhuishouding, dat hij in staat geacht mag worden om met
aantekeningen van Jozef een getrouw beeld te schetsen. Mozes heeft het boek
Genesis niet op een willekeurige wijze samengesteld. Elke tablettencyclus
eindigt voor de dood van genoemde personen.
Aan Genesis ligt dus een serie
kleitabletten ten grondslag die door Mozes op betrouwbare en logische wijze is
verwerkt tot het boek waaruit wij nu nog leren.
Naast de 'toledoth'-formule komt er in
Genesis een aantal teksten voor die de hoge ouderdom van dit boek bevestigen. In
de eerste hoofd-stukken van Genesis komen Babylonische woorden voor; vanaf het
37e hoofdstuk is de tekst echter doorweven met Egyptische uitdrukkingen en
namen, zoals 'Potifar' (37:36) en 'Safe-nat-Paneach'(41:45).Van een aantal
typisch Egyptische gebruiken wordt gewag gemaakt: Jozef droeg een gouden ketting
om zijn hals (41:43) en liet lopers voor de wagens uitgaan. De lichamen van
Jakob en Jozef worden gebalsemd, zoals in Egypte gebruikelijk was. Kortom, er is
zoveel verschil in woordgebruik dat men er niet omheen kan dat elke episode in
de periode waarin deze plaatsvond op schrift gesteld is.
Een andere
aanwijzing voor een vroege schriftelijke vastlegging is de uitleg van Mozes van
steden die in zijn tijd niet meer bestonden, bijvoorbeeld in 14:2: 'Bela, dat is
Soar'; in 14:3: 'Het dal Siddim, dat is de Zoutzee' en 14:15: 'Hoba, dat ten
noorden van Damaskus ligt'. Deze steden die voorkomen op een tablet dat ten
tijde van Abraham werd geschreven, waren 400 jaar later in de tijd van Mozes, zo
in de vergetelheid geraakt dat Mozes de plaatsen van een uitleg moest voorzien
om ze voor de Israëlieten weer herkenbaar te maken.
De uitdrukkingen 'het
Zuiderland' (20:1) en 'het Oosterland' (25:6) werden in de tijd van Abraham
gebruikt om de landen ten zuiden en ten oosten van Palestina aan te duiden. Die
landen kregen later andere namen, maar door de vroege schriftelijke vastlegging
zijn de oude benamingen die ten tijde van Abraham gebruikt werden, bewaard
gebleven.
Ook oude gewoonten en gebruiken zijn in Genesis terug te vinden.
Sara die haar slavin Hagar aan Abraham tot vrouw geeft, handelde volkomen
volgens het toen geldige gebruik zoals neergelegd in de wetten 114-146 van het
wetboek van Hammurabi.
Door de archeologische vondsten zijn we
er achtergekomen dat naast de 'toledoth'-formule ook andere oude
schrijfgewoonten in Genesis bewaard zijn gebleven. Wanneer men vroeger weinig te
vertellen had, kon met één tablet volstaan worden. Een uitgebreidere inhoud werd
op meerdere tabletten vastgelegd. Om de goede volgorde te waarborgen voorzag men
het tablet van een gemeenschappelijke titel en maakte men gebruik van
trefwoorden. Bijvoorbeeld: 'God schiep de hemel en de aarde'(Genesis 1:1). 'De
HERE maakte de hemel en de aarde' (Genesis 2:4). Wiseman noemt hiernaast nog
zeven andere plaatsen waaraan nu nog gezien kan worden hoe twee kleitabletten
met elkaar verbonden werden. De titel werd gevormd door de aanvangswoorden van
het verhaal, precies zoals de Hebreeën de eerste vijf boeken van een titel
voorzagen. Het was ook gebruikelijk om het kleitablet te dateren. Op
buitenbijbelse bronnen treft men dit aan in de vorm van: 'Het jaar waarin de
troon van Nabu gemaakt werd'. In Genesis komen dezelfde formuleringen voor: 'Ten
tijde dat de HERE God de aarde en de hemel maakte' (Genesis 2:4). Ook vindt men
dateringen met aanduiding van de woonplaats: 'En Isaak woonde bij de put
Lachai-Roï' (Genesis 25:11).
De schrijfmethoden van Babylonische teksten en
Genesis verschillen weinig van elkaar. Volgens Wiseman kun je niet anders
concluderen dan dat het op schrift stellen van Genesis en Babylonische tabletten
op dezelfde wijze hebben plaatsgevonden.
Wiseman verklaart ook het voorkomen
van de verschillende Godsnamen in het boek Genesis, op grond waarvan de
bronnentheorie is ontstaan. Volgens deze theorie hanteerde de elohist, de
E-bron, de naam 'Elohim', terwijl de jahwist, de J-bron, 'Jahwe' gebruikte om
God aan te duiden. Wiseman verklaart het voorkomen van de verschillende
Godsnamen op een geheel andere wijze. De belangrijkste tekst voor de
bronnentheorie is Exodus 6:2: 'Ik ben aan Abraham, Isaak en Jakob verschenen als
God de Almachtige, maar met mijn naam JHWH ben Ik hun niet bekend geweest'. De
naam JHWH komt desondanks 200 keer voor in Genesis. Volgens Wiseman staat in
Exodus de waarheid. God openbaarde zich aan Abraham met de naam 'El Shaddai'.
Wanneer deze naam gebruikt wordt in Genesis 17:1, 28:3, 35:11 en 48:3 gaat het
om zeer belangrijke gebeurtenissen. 'Shaddai' zonder 'El' komt veel vaker voor,
namelijk 42 keer. Toen Mozes Genesis samenstelde uit de tabletten was het
polytheïsme in de omliggende landen de belangrijkste en omvangrijkste godsdienst
waarin de goden met 'elohim' werden aangeduid. Mozes stond voor de keus. Moest
hij de beladen termen 'El Shaddai' en 'El Eljon' hanteren, die door het
polytheïsme overgenomen waren, of kon hij de naam JHWH die bekend was onder de
Israëlieten in Egypte en waaronder zij God eerden, gebruiken voor de naam 'El
Shaddai'? Mozes koos voor het laatste. Hij voerde de naam JHWH in op de plaatsen
waar 'El Shaddai' stond, omdat deze naam niet geladen was met een
polytheïstische inhoud. Dit verklaart het voorkomen van de naam JHWH in het boek
Genesis.
De moeilijkheden en verschillen in de tekst van Genesis, die door de moderne theologie als argumenten worden gebruikt om de echtheid van de geschiedenis in Genesis te ontkennen, worden door Wiseman zodanig verklaard dat we ons geloof in de ontstaansgeschiedenis van mens en wereld niet aan de kant behoeven te schuiven. Zijn bijbelgetrouw onderzoek weerlegt de kritiek van de moderne theologie op afdoende wijze.
Noten
(1) Dit
hoofdstuk is ontleend aan een artikel uit het niet meer bestaande
bijbelstudieblad 'Jada'. (terug naar de
tekst)
(2) P.J. Wiseman,
'Ontdekkingen over Genesis', uitgave Jan Haan NV, Groningen, 1960.
(terug naar de
tekst)