Portret van een mysticus

 

Ten westen van Hattem, ligt de Gaedsbergh, gelegen aan de Waai. Waar ooit een Germaans tempeltje stond, woonde bijna 25 jaar dr. F. de Graaff. Deze bijzondere predikant vond daar de rust om zijn gedachten te verwoorden en op schrift te stellen.

Hij wordt omschreven als een deftige man met een aristocratische levenshouding.  Hij was geniaal, briljant en erudiet maar was ook ongeduldig van karakter en hij trok soms hard van leer. Kenmerkend voor hem is dat hij op zoek was naar de waarheid. De Graaff schreef elf opmerkelijke boeken, die op een zekere wijze zijn worsteling laten zien met de geseculariseerde Westerse cultuur. De ondergang van deze cultuur door het opkomende en wild om zich heenslaande nihilisme is een belangrijk thema in zijn werk. Maar het nihilisme is niet het slotakkoord. Steeds weer wees De Graaff op de Verlossing, die het westen van de ondergang kan redden. Een portret.

 

Frank de Graaff werd op 30 juni 1918 in Rotterdam geboren. Zijn vader was technisch adviseur van beroep. Zijn vader was hervormd, zijn moeder was gereformeerd synodaal van kerkelijke gezindte. In zijn gymnasium tijd had de jonge Frank de Graaff het moeilijk. Hij ging naar een openbaar gymnasium omdat die het dichtst in de buurt was. Hij werd geconfronteerd met zaken als de evolutietheorie en raakte het spoor bijster. Zijn vader wees hem toen op prof. dr. A.H. den Hartog (1869-1938). De Graaff ging vaak naar zijn preken luisteren en bezocht openbare debatten waar Den Hartog het christelijk geloof verdedigde tegen beroemde kopstukken uit die tijd, zoals bijvoorbeeld Domela Nieuwenhuis. Dit heeft De Graaff enorm veel goed gedaan en bemoedigd en gaf hem bovendien de mogelijkheid docenten te bestrijden met redelijke argumenten. De Graaff heeft zelf Den Hartog zijn enige, echte leermeester genoemd. In zijn boeken komt zijn invloed overigens niet veel voor. Den Hartog heeft hem het meest beïnvloed met zijn keuze voor de wijsbegeerte van de godsdienst en verder stond Den Hartog ruimdenkend tegenover andere religies. Hij meende dat in het christendom de hoogste openbaring van God was in Jezus Christus maar dat andere religies verzwakte openbaringen waren die uiteindelijk ook naar de God van Israël leidden.[1] Het grote verschil met Den Hartog is dat De Graaff sterk de nadruk legde op de exegese, terwijl Den Hartog meer allegorisch georiënteerd was. 

Na het gymnasium doorlopen te hebben maakte hij een bewuste keuze voor het vak theologie. De Graaff ontmoette een Joodse vrouw Lilith Ricardo (vader Ricardo noemde zijn kinderen naar romanfiguren uit die tijd), met wie hij zich in de oorlogsjaren verloofde. Dit stuitte op verzet van zijn ouders. In de eerste plaats was het in die tijd gebruikelijk dat je eerst de studie voltooide, voordat je je verloofde. De belangrijkste reden is dat ook het leven van de toekomstige vrouw van De Graaff bedreigd werd. De schoonvader van De Graaff was een Portugese Jood. Omdat hij het grote gevaar zag, heeft hij zich voorgedaan als Portugees, zijn Jood-zijn heeft hij jarenlang verborgen kunnen houden. Dit gezin nam Joodse onderduikers in huis. Na verloop van tijd konden de onderduikers het niet meer uithouden en gingen soms ’s avonds naar buiten. De tragiek was dat de overburen NSB’ers waren. Zij hebben de zaak aangegeven. De schoonvader en schoonmoeder van De Graaff werden opgepakt en het Joods zijn kon niet langer verborgen blijven. Via Westerbork kwamen ze in Bergen–Belsen terecht waar ze omgekomen zijn. De Graaff trouwde voor de wet met Lilith Ricardo in de oorlogsjaren. Het huwelijk werd in 1947 in de kerk voltrokken. Ze kregen twee kinderen, een zoon en een dochter. De zoon is inmiddels dominee in Ophemert (en volgde dus zijn vader na). Hun dochter  ‘koos’ meer de kant van haar moeder en is lid van de Nederlandse Likudpartij.

 

Beginnend predikant

In de oorlogsjaren was er weinig ruimte om te studeren. De Graaff haalde die tijd na de oorlog snel in. In die jaren was je niet gebonden aan een bepaalde stof in een bepaalde tijd. In goed twee jaar tijd haalde hij zijn doctoraal theologie. Hij koos bewust voor de Hervormde Kerk. De belangrijkste reden hiervoor was dat in de Hervormde Kerk, in tegenstelling tot de Gereformeerde Kerk, er vrijheid van ambt was. Dit houdt in dat een predikant zijn doen en laten niet hoeft te verantwoorden. In 1947 was De Graaff inmiddels predikant geworden in Well en Ammerzoden, een klein dorp, gelegen in de Bommelerwaard. In 1948 vond hij een onderwerp voor zijn dissertatie, iets wat nogal wat moeite gekost heeft. Hij heeft een half jaar nodig gehad een goed onderwerp te vinden.   Twee jaar was hij bezig met zijn dissertatie over Heidegger. Een goed voorbeeld van zijn eigenzinnigheid is dat hij op een gegeven moment weigerde stukken op te sturen naar zijn promotor prof. dr. J. Severijn. Severijn had andere opvattingen over Heidegger en de beide meningen botsten nogal eens. Severijn had veel kritiek op de dissertatie van De Graaff, maar die wilde niet langer wachten. Hij benaderde uitgeverij Boekencentrum voor het drukken van zijn dissertatie Het schuldprobleem in de existentiephilosophie van Martin Heidegger en hij diende bij de faculteitsraad zijn verzoek tot promotie in. De promotie zelf verliep naar. Er werd over alle filosofen gesproken behalve Heidegger. De toon werd direct gezet doordat De Graaff antwoordde op de vraag waarom hij een moeilijke filosoof als Heidegger[2] gekozen had: ‘dan wordt de theologische faculteit gedwongen om ook eens na te denken.’ Een andere bezigheid in die tijd, hij verveelde zich wat in het kleine dorp, was de restauratie van de kerk. In de oorlog was de kerk vernield geraakt en er was geen geld om de kerk te restaureren. Het koor van de kerk zou moeten verdwijnen. Het koor is de plaats waar het avondmaal gevierd wordt. De Graaff heeft in die tijd veel gedaan om de kerk te laten restaureren. Via geld van officiële instanties is dit uiteindelijk ook gelukt.

 

Apeldoorn en Rotterdam

Hij vertrok in 1952 naar Apeldoorn. Hij had daar een goed gehoor en het beviel hem daar goed. In deze periode schreef hij zijn boek Het Europese Nihilisme. In dit boek legt De Graaff metahistorische verbanden en stipt hij vermoedens aan die in zijn rijpere werken verder en dieper uitgewerkt worden. Later heeft De Graaff verklaart niet meer achter de inhoud van dit boek te staan. Een belangrijke reden hiervoor is dat in Het Europese Nihilisme De Graaff meent dat de christelijke god[3] met Apollo geïdentificeerd kan worden. In zijn latere werk komt hij hierop terug.

Na vier jaar kreeg hij een beroep van Rotterdam Centrum. Dat heeft hij meer op grond van sentimenten aangenomen. In die tijd was het predikantschap in de drie grote steden het hoogste wat je bereiken kon. Zoals reeds gezegd, is hij geboren in Rotterdam en bovendien woonde zijn familie in Den Haag. Hij heeft echter altijd spijt gehad van zijn keuze, vooral omdat hij graag buiten woonde.

In deze tijd publiceerde hij geen boeken, daar had hij geen tijd voor. Wel schreef hij columns in de Haagse Courant en het Rotterdams Nieuwsblad. In zijn Rotterdamse tijd was hij een geliefd prediker. Gijs Peters, nu docent aan het Agnieten college in Zwolle, kerkte destijds bij De Graaff. Hij omschrijft hem als ‘een zeldzaam mens uit één stuk, die ongelooflijk erudiet was. Een mens waar de Thora door heen was gegaan.’ In Rotterdam vond De Graaff geestverwanten als ds. Pronk, zijn zwager en ds. Tabaksblad, een Messiasbelijdende Jood. In zijn tijd in Rotterdam bezochten wel 1500 mensen de diensten waarin hij voorging. Vooral in Rotterdam is De Graaff actief geweest op het gebied van crisis-pastoraat. Een voorbeeld hiervan is dat hij een man er van heeft af laten zien zich van het leven te beroven. 

 

Hattem en het Joodse denken

In 1967 vertrok De Graaff naar Hattem. Dit werd hem door veel mensen afgeraden, die meenden dat veel mensen daar niet met zijn denken mee konden gaan. De belangrijkste reden dat De Graaff toch naar Hattem verhuisde was dat hij zich meer op het schrijven wilde gaan richten. In de eerste jaren van zijn dienst in Hattem bleek inderdaad dat de mensen in Hattem moeite hadden om hem te volgen. Bovendien kwamen ook veel mensen van buiten Hattem naar zijn kerkdiensten. In zijn jaren in Hattem heeft hij relatief veel gepubliceerd. Om zijn denken uiteen te kunnen zetten behandel ik in het kort zijn boeken.[4] Voordat ik dat doe, wil ik eerst even duidelijk stellen dat het Joodse denken een grote invloed op hem heeft uitgeoefend. Via zijn vrouw kwam hij in contact met het werk van Franz Kafka. Daarna is hij,via de boeken van Miskotte, gestuit op Martin Buber, wiens invloed onmiskenbaar is. In eerste instantie volgde hij ook Bubers twee wijzen van geloven, maar later keerde hij zich daarvan af.[5] Ook de briefwisseling van Rosenzweig (bekend van zijn vertaling van het Oude Testament, altijd orthodoxe Jood gebleven) en Rosenstock (een Jood die christen werd) moet hem aangesproken hebben, ook al omdat daar de ontmoeting tussen jodendom en christendom plaatsvindt. De Graaff benadrukte dat Jezus nooit losgekoppeld kon worden van zijn volk, Israël.

 

Zijn denken

In 1969 schreef hij zijn boek Als Goden Sterven. In dat werk staat de vraag naar de crisis in de Westerse cultuur centraal. In deze zin is het boek een verdieping van Het Europese Nihilisme. Zijn werk Als Goden Sterven geeft een uitgebreidere analyse van de crisis en de nadruk verschuift van het Griekse denken naar het wezen van de westerse kerk. Vanuit Psalm 82 en andere Bijbelse aanwijzingen, het werk van Nietzsche (in dit verband vooral de ‘Gott ist tot’ gedachte) maar vooral het jarenlang bezig zijn met de uitwerking van zijn gedachten over de cultuurcrisis, kwam hij tot de ontdekking dat de dode god, de god van het christendom is. De Graaff beredeneert dat als Nietzsche uitspreekt dat god dood is, hij nimmer de God van Israël kan bedoelen, aangezien de God van Israël een levende God is. Nee, hij moet het tussenwezen bedoelen dat over de cultuur gesteld is. De gedachte van tussenwezens of goden wordt onder andere gevonden in Psalm 82. In deze psalm houdt God gericht te midden van de goden die over een cultuur gesteld zijn. Als zij de barmhartigheid verzaken, dan zullen de goden sterven als mensen. Het tussenwezen heeft de oorspronkelijke taak om te bemiddelen tussen God en mensen. Dit alles wordt in zijn boek Anno Domini 1000 Anno Domini 2000, dat in 1977 verscheen, nauwkeuriger geanalyseerd. Het is het vermelden waard dat De Graaff dit boek opgedragen heeft aan zijn vader. Het is namelijk zijn vader geweest die hem gewezen heeft op de geheimen van de geschiedenis. Het jaar 1000 staat centraal in dit boek. Rond dit jaar incarneert de god van het westen zich in Otto III. Deze keizer belichaamt de heerschappij van de gehele christelijke beschaving, zowel het westen als het oosten.

Otto III wordt in de kunst afgebeeld met een mandorla, iets wat exclusief voor Christus wordt gereserveerd. De Graaff vond in dergelijke zaken aanwijzingen voor zijn theorie. Hij vond zijn intuïtie erin bevestigd. De god van het Avondland trekt zich niet terug van zijn onbekeerlijke cultuur, maar offert zich plaatsvervangend voor de cultuur. Het doel is het oordeel over de westerse cultuur daarmee uit te stellen, met andere woorden de cultuur de mogelijkheid te geven zich te bekeren tot de hoogste God. De Graaff is op dit punt vaak misverstaan. Het offer van de god werkt geen verzoening. Het kan zich in geen opzicht meten met het offer van Jezus. Dat de god zich offert om de cultuur van bestaan te verzekeren, komt  voor in het Germanendom. Als Goden Sterven en Anno Domini 1000 Anno Domini 2000 verschillen in deze zin ook met Het Europese Nihilisme. In AD1000 AD 2000 gaat De Graaff ook verder met zijn cultuurkritiek, zoals die reeds gestalte kreeg in Het Europese Nihilisme. In de Verlichting wordt openbaar dat het vacuüm dat de dode god achter heeft gelaten opgevuld wordt door een duistere macht (Mefistoles in Het Europese Nihilisme, Lucifer in de latere werken). De kritiek van De Graaff richt zich vooral op de techniek[6], die volgens hem slechts een aanvankelijk heil brengt maar de mens knecht tot slavernij en tot massamens maakt met alle implicaties van dien. Het komt erop neer dat de mens zich naar het nihilisme beweegt, ja op weg is naar de totale vernietiging. Het boek Anno Domini 1000 Anno Domini 2000 eindigt met het gebed of God zich naar de westerse cultuur wil omkeren. In zijn laatste werk Israël Hellas Rome komen we rijpere (en sombere) gedachten over deze problematiek tegen. Daar kom ik later op terug.

Ook in 1977 verscheen zijn Spinoza en de crisis van de westerse cultuur. De Graaff droeg dit boek op aan zijn schoonvader, die journalist bij NRC Handelsblad was. In zijn vrije tijd hield zijn schoonvader zich bezig met filosofie. Met hem heeft De Graaff gesprekken gevoerd over de filosofie. In dit boek verhaalt De Graaff de schoonheid van het calvinisme en komt voor het eerst zijn belangstelling voor de kabbala naar voren. (Ook hier kom ik later op terug). Een belangrijk thema in dit boek is dat na 1500 de wereld werd verdeeld in twee delen: de natuur en de bovennatuur. Hier wordt definitief het vacuüm gecreëerd dat door Lucifer opgevuld wordt.

In 1979 verschijnt zijn Nietzsche. In dat boek staat opnieuw de dood van de god centraal en biedt De Graaff een ongebruikelijke interpretatie van Nietzsche’s werk. Het bijzondere is dat De Graaff Nietzsche herkend als een profeet die het nihilisme heeft aangevoeld, ja zelfs doorleefd heeft. De Graaff heeft eens gezegd dat hij door Nietzsche heeft leren denken. Het geheim van de wereldgeschiedenis kwam in 1982 uit en behalve enkele opmerkelijke exegeses van Bijbelgedeelten komt in dit boek de strijd tussen Jakob en Esau[7] sterk naar voren. De Graaff ziet dit verhaal als de ouverture van de geschiedenis. De Graaff legt dit verhaal uit als de strijd tussen Israël en Edom (Rome). In principe heeft Edom zich reeds tot de God van Israël bekeerd door Jakob te zegenen bij de Jabbok[8], maar de geschiedenis wacht op het moment dat Rome dat ook in de praktijk zal doen. Dan kan pas de wederkomst des Heren en het herstel aller dingen volgen. De Graaff tekent in dit boek in het kort zijn theorie die hij in zijn Jezus de Verborgene I en II uitvoerig zal uiteenzetten.

Het geheim van de wereldgeschiedenis is het laatste boek dat De Graaff schreef als actief predikant. In 1984 ging hij met emeritaat. Eigenlijk had De Graaff destijds de pastorie moeten verlaten. Restauratie van de pastorie zou een investering van 200.000 gulden hebben betekent. De gemeente was dan ook bereid de pastorie te verkopen. De familie Van der Sluis, vrienden van De Graaff, kochten het huis en De Graaff mocht het van de familie huren. Zo kon hij tot zijn dood op de Gaedsberg blijven wonen.

In de periode van zijn emeritaat schreef hij Jezus de Verborgene I en II.[9] De boeken zijn bedoeld als een voorbereiding tot de inwijding van waarachtige kennis van Jezus Zelf.  Deze boeken behandelen respectievelijk het Johannes en het Mattheus evangelie. Hij leest de beide evangeliën vanuit de strijd tussen Jakob en Esau. In deze exegese stelt hij dat Israël Rome nooit kan overwinnen, tenzij zij dat doen ‘van binnen uit’. Het evangelie is dus bedoeld om Rome te overwinnen. Die overwinning is dat Rome zich tot de God van Israël bekeerd. Deze gedachte, de Jakobslist genoemd, vond De Graaff intuïtief en hij vond zijn bevestiging bij Nietzsche en bij Joodse bronnen. Vooral het werk van Strack en Billerbeck, een commentaar op het Nieuwe Testament uit Talmoed en Midrasj, maakte grote indruk op De Graaff. Het doel van De Graaff was bezig te zijn met de Joodse cultuur om een verbinding met de Joodse cultuur te zoeken maar wel altijd vanuit de eigen traditie. In Jezus de Verborgene komt de invloed van de kabbala sterk naar voren. Zijn denken over de driedeling van de mens in neshamah (Goddelijke levensadem), ruach (Geest) en nephesh (ziel) zoals die vooral na voren komt in zijn exegese van de opwekking van Lazarus[10] verraadt de toenemende invloed van de Zohar, het grote kabbalistische geschrift.[11] In Jezus de Verborgene wordt steeds de nadruk gelegd op de exoterische vorm en de esoterische inhoud van het evangelie. Dit houdt weer sterk verband met de theorie van de Jakobslist. Deze beide werken hebben de reputatie van De Graaffbepaald geen goed gedaan. Er werden negatieve recensies geschreven over Jezus de Verborgene, onder andere door prof. W.J.  Aalders. Mensen zijn nogal geschrokken van de inhoud van de beide werken.

In 1991 verscheen zijn werk De opera ‘Die Zauberflöte’  van Mozart. In dit boek las De Graaff de ideeën die hij vooral in Jezus de Verborgene uiteen had gezet, in het libretto van de opera van Mozart.[12] In zijn eerdere boeken had De Graaff blijk gegeven van zijn liefde voor de klassieke muziek. Hij zag het luisteren naar klassieke muziek dan ook niet als ontspanning, maar hij trachtte het wezen van het werk te doorgronden, door intensief het werk en diverse interpretaties te analyseren. Voor hem was klassieke muziek een middel om de cultuur te verstaan. Ook op dit werk kreeg De Graaff niet mis te verstane kritiek.

In zijn laatste werk Israël Hellas Rome, dat in 1993 verscheen, ging De Graaff verder waar hij bij Anno Domini 1000 Anno Domini 2000 was blijven staan. De grote verandering was nu dat de strijd tussen Jakob en Esau een duidelijke plaats kreeg en dat De Graaff veel negatiever schreef over de rooms katholieke kerk. Was De Graaff in eerdere werken redelijk positief over de rol van de Roomse kerk in de geschiedenis, in Israël Hellas Rome zet hij de kerk neer als een macht die slechts wil zegenen ten bate van zichzelf. Verder kiest De Graaff in dit boek de kant van Origenes en rekent hij af met Augustinus, vooral met diens opvattingen over hel en verdoemenis. De Graaff vertelde aan het eind van zijn leven dat de Zohar en Origenes de meeste indruk op hem gemaakt hebben in zijn leven. Zijn keuze voor Origenes ligt vooral in de idee dat bij Origenes de wraak afwezig is. Origenes predikte een volledig herstel. Eens zal alle macht aan God onderworpen zijn want dan is God alles in allen. Iedere zondaar moet door een louteringsproces, wat eeuwen, zelfs aeonen kan omvatten, maar uiteindelijk zal God in alles overwinnen. 

 

Schandaal

De reputatie van De Graaff leed ook schade in het schandaal van de Evangelische Hogeschool (EH). Dr. Oudkerk (hij was belast met het opzetten en uitbouwen van een nieuwe cultuurfilosofische faculteit, hij stond op goede voet met De Graaff), prof. dr. A.P. Bos van de Vrije Universiteit en prof. dr. W.J. Ouweneel (docent aan de EH te Amersfoort en tevens auteur van inmiddels meer dan honderd boeken) kwamen regelmatig bij De Graaff op bezoek. Het conflict ontstond toen Oudkerk ideeën ontwikkelde die enigszins in de lijn van De Graaff waren en die binnen de EH wilde invoeren. De andere stafleden van de EH wensten dat niet en er ontstond een conflict. Het probleem verder was dat Oudkerk zich verschuilde achter De Graaff, die dat niet pikte en Oudkerk publiekelijk liet vallen. De Graaff vaardigde een persbericht uit waarin hij verklaarde niets met het schandaal te maken te hebben. Toch schaadde dit conflict zijn reputatie enorm.

 

Eenzaamheid

In het laatst van zijn jaren verouderde hij sterk. Het lopen en bewegen ging bijvoorbeeld steeds moeizamer. Hij was bezig met een boek, dat wederom moest gaan over de gebeurtenissen van het jaar 1000. In dit boek wilde hij aandacht schenken aan het Germanendom en vooral ingaan op de Edda en verder had hij een nieuwe visie ontwikkeld op Byzantium en had hij nieuwe dingen over Tristan en Isolde ontdekt. Het verhaal stopt plots. Dr. De Graaff stierf op 18 augustus 1993, 75 jaar oud. Omdat hij met de pen schreef en vanwege zijn veroudering steeds onduidelijker schreef en de stijl nog niet uitgewerkt was, is het geschrift ongeschikt voor een uitgave. In zijn laatste jaren ontwikkelde hij steeds meer een pessimistischere kijk op de cultuur. Hij verwachte dat de cultuur zijn ondergang niet meer kon tegenhouden. Zelfs de reformatorische traditie, die hij steeds erg waardevol heeft gevonden, had volgens hem niet meer genoeg kracht om het nihilisme te keren. Alleen een verbinding met het volk Israël kon redding bieden. Het is het zoeken naar deze mogelijkheid die zijn denken vanaf Jezus de Verborgene heeft gekenmerkt. De Graaff leefde in zijn laatste jaren steeds meer in eenzaamheid. Slechts met een beperkte groep mensen kon hij nog van hart tot hart spreken, één van die mensen was prof.dr. J.H. van den Berg, bekend van zijn boeken over metablectica.

 

 

Zijn invloed

Zijn invloed is redelijk beperkt gebleven. Reden hiervan is zijn soms harde optreden en zijn ongeduldige karkater. Denk bijvoorbeeld aan de geschiedenis rond zijn dissertatie, waardoor hij in de universiteitswereld werd genegeerd. Dit heeft hem waarschijnlijk het hoogleraarschap gekost. Bovendien is De Graaff zoals reeds gezegd, vooral na het verschijnen van Jezus de Verborgene vaak misverstaan. Boeken van De Graaff zijn ook niet vertaald. Als ergens duidelijk de invloed van De Graaff aanwijsbaar is, is dat wel in de latere werken van prof. dr. W.J. Ouweneel, die geïnspireerd door het werk van dr. De Graaff zijn metahistorische trilogie schreef. Wel neemt Ouweneel bijvoorbeeld duidelijk stelling tegen de in zijn ogen verwerpelijke Jakobslist.

Binnen de Hervormde Kerk heeft De Graaff, door middel van zijn publicaties,  zijn steentje bijgedragen aan de ontmoeting tussen de Gemeente en Israël.[13]  

Zijn werk wordt bestudeerd door de zogenoemde Hattemer kring, die vijfmaal per jaar bij elkaar komt om zijn werk te bespreken. Verder is de website www.metahistorie.nl gestart om geïnteresseerden kennis te laten nemen van het gedachtegoed van De Graaff. Wel is duidelijk dat De Graaff een heel eigen publiek had. Vooral ook hoog opgeleide mensen die zich in eniger mate van de kerk hadden afgekeerd, voelden zich tot De Graaff aangesproken.  Na zijn dood verscheen een gedenkboek[14] met als titel Tastend Zien. Verschillende auteurs laten in dit boek zien hoe zij door De Graaff beïnvloed zijn. 

 

De mysticus

Er is één aspect dat nog niet expliciet behandeld is maar wat al wel bij de bespreking van zijn denken centraal heeft gestaan. De Graaff was voor alles een mysticus. De verbinding met Jezus heeft hij altijd gevoeld. Zijn boeken zijn bedoeld als een voorbereiding tot inwijding in het mysterie. De Graaff heeft zelf altijd naar die inwijding gezocht.[15] Voordat hij de kansel betrad, ging hij in gebed. Hij predikte uit het hoofd. Als de lijn naar boven goed is, kan dat ook, zo vond De Graaff.  Als hij op de kansel stond werd het licht gedimd. Er gebeurde wat in de kerk. Het getuigenis is duidelijk: je was even in een andere wereld geweest, je had even een vergezicht gehad waardoor je weer bemoedigd de wereld in kon. Het was als regen dat op je neer daalt. Volgens zijn zoon was ondanks dat hij sterk verouderde, dit nog even sterk als vroeger, in de laatste preek die hij hield in Apeldoorn, tien dagen voor zijn dood.       

 

De werken van dr. F. de Graaff

 

 

Tastend Zien. Opstellen in dankbare herinnering opgedragen aan dr. F. de Graaff

1993.

 

 

 

 

 

De volgende personen zijn door mij in chronologische volgorde geïnterviewd:

 

·        Ir. A.E. Vlug

·        G. Peters

·        Ds. L.W. de Graaff

·        Prof. Dr. W.J. Ouweneel

·        Dr. H. Vreekamp

 

 

Tekst: Jacco Stijkel

                       

           



[1] Deze invloed is van Origenes. In zijn Israel Hellas Rome behandelt De Graaff deze kerkvader uitvoerig.

[2] De kritiek op De Graaff inzake Heidegger was dat De Graaff volgens zijn critici een te christelijke uitleg van de filosoof heeft gegeven. Opmerkelijk is dat iemand als Georges Steiner, die uit een geheel andere traditie dan De Graaff stamt, tot dezelfde conclusies komt. Ook zou Heidegger zelf min of meer hebben aangegeven dat de uitleg van De Graaff de juiste was.

[3] Voor alle duidelijkheid vermeld ik hier alvast dat in de denkwijze van De Graaff Jezus en de christelijke god niet identiek zijn.

[4] Ik meen dat door zijn boeken chronologisch te behandelen, ik het best een overzicht kan geven van zijn denken. Het is goed om te vermelden dat de door mij geïnterviewden anders tegen het werk van De Graaff aankijken. Vlug benadrukte dat er sprake is van verdieping in zijn werk, in plaats van verandering. Ds. L.W. de Graaff wijst er op dat zijn vader duidelijke fasen heeft doorgemaakt. 

[5] De Graaff keerde zich in de jaren ‘ 60 van deze zienswijze van Buber af. Wel behandelde hij ‘de twee wijzen van geloven’ in bijvoorbeeld Jezus de Verborgene I. 

[6] De Verlichting brengt een denken met zich mee waarin de techniek zich kan manifesteren. Volgens De Graaff stamt de techniek uit hetzelfde wezen als de massa. De massa is het volk zonder god. De techniek is een volstrekt godloze relatie. Zie voor deze redenering uitvoerig Anno Domini 1000 Anno Domini 2000, de hoofdstukken IX en X. 

 

[7] Deze geschiedenis is te lezen in de Bijbel, Genesis 25:19 en verder.

[8] Jakobs worsteling bij de Jabbok is te lezen in Genesis 32:22-32. De Graaff volgt hier een andere exegese dan de meeste exegeten doen. De Graaff meent dat Jakob strijdt met de engelenvorst (‘de macht achter’) van Esau. Veel theologen echter menen dat Jakob met God geworsteld heeft. Zie voor de argumentatie van De Graaff zijn Het geheim van de wereldgeschiedenis en Jezus de Verborgene. 

[9] Behalve de commentaren op het Johannes en Mattheus evangelie is De Graaff ook begonnen aan een commentaar op Lucas en de Handelingen van de apostelen, maar met dit werk is hij weer gestopt.

[10] In zijn exegese van de opwekking van Lazarus heeft De Graaff in Jezus de Verborgene I een geheel hoofdstuk gewijd. De Graaff stelt dat drie personen in dat verhaal (Johannes 11:1-44) Maria, Martha en Lazarus beginselen belichamen. Het dorp (Bethanië) drukt de gehele mens uit. Maria is de neshamah, Martha is de ruach en Lazarus de nephesh.

[11] Dr. H. Vreekamp omschrijft De Graaff als een christelijke kabbalist. In het gedenkboek Tastend Zien heeft hij daar enkele woorden aan gewijd.

[12] In zijn Die Zauberflöte is opnieuw de driedeling van het lichaam belangrijk. De Graaff meent dat in Die Zauberflöte neshamah, ruach en nephesh concrete personen voorstellen.

[13] Binnen de kerk heeft lang de zogenoemde vervangingstheologie geheerst. Deze theorie houdt in dat de Gemeente de plaats van Israël heeft ingenomen. Sinds 1949 belijdt de kerk officieel ‘de onopgeefbare band met Israël’ .  

[14] Tastend Zien was bedoeld als huldiging ter gelegenheid van zijn vijfenzeventigste verjaardag, Voor het ter perse gaan van het boek overleed De Graaff plotseling.  

[15] Dit is een belangrijke reden voor hen die De Graaff als een christen kabbalist willen omschrijven.